H215 אוֹר
aanlichten, doen lichten, licht, lichten (werkw), lichten (ww), voorlichten, verlichten

Bijbelteksten

Genesis 1:15En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
Genesis 1:17En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
Genesis 44:3Des morgens, als het licht werd, zo liet men deze mannen trekken, hen en hun ezelen.
Exodus 13:21En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.
Exodus 14:20En zij kwamen tussen het leger der Egyptenaren, en tussen het leger van Israel; en de wolk was te gelijk duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen nacht.
Exodus 25:37Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken, en doen lichten aan zijn zijden.
Numeri 6:25De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig!
Numeri 8:2Spreek tot Aaron, en zeg tot hem: Als gij de lampen aansteken zult, recht tegenover den kandelaar zullen de zeven lampen lichten.
1 Samuel 14:29Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb;
1 Samuel 29:10Nu dan, maak u morgen vroeg op met de knechten uws heren, die met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden is, zo gaat heen.
2 Samuel 2:32En zij namen Asahel op, en begroeven hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen nacht, dat hun het licht aanbrak te Hebron.
Ezra 9:8En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
Nehemia 9:12En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen.
Nehemia 9:19Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen.
Job 33:30Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.
Job 41:23Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid houden.
Psalm 13:4Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik [in] den dood niet ontslape;
Psalm 18:29Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.
Psalm 19:9De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen.
Psalm 31:17Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken