H4170 מוֹקֵשׁ
gin, trap, snare, snared, ensnared
Exodus 10:7 | En de knechten van Farao zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, dat Egypte verloren is? |
Exodus 23:33 | Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn. |
Exodus 34:12 | Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u. |
Deuteronomium 7:16 | Gij zult dan al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn. |
Jozua 23:13 | Weet voorzeker, dat de HEERE, uw God, niet voortvaren zal deze volken van voor uw aangezicht te verdrijven; maar zij zullen ulieden zijn tot een strik, en tot een net, en tot een gesel aan uw zijden, en tot doornen in uw ogen, totdat gij omkomt van dit goede land, hetwelk u de HEERE, uw God, gegeven heeft. |
Richteren 2:3 | Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn. |
Richteren 8:27 | En Gideon maakte daarvan een efod, en stelde dien in zijn stad, te Ofra; en gans Israel hoereerde aldaar denzelven na; en het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik. |
1 Samuel 18:21 | En Saul zeide: Ik zal haar hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide Saul tot David: Met de andere zult gij heden mijn schoonzoon worden. |
2 Samuel 22:6 | Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij. |
Job 34:30 | Opdat de huichelachtige mens niet [meer] regere, [en] geen strikken des volks zijn. |
Job 40:19 | Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men [hem] met strikken den neus doorboren kunnen? |
Psalm 18:6 | Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
Psalm 64:6 | Zij sterken zichzelven [in] een boze zaak; zij houden spraak van strikken te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? |
Psalm 69:23 | Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik. |
Psalm 106:36 | En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot een strik. |
Psalm 140:6 | De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela. |
Psalm 141:9 | Bewaar mij voor het geweld des striks, [dien] zij mij gelegd hebben, en [voor] de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid. |
Spreuken 12:13 | In de overtreding der lippen is de strik des bozen; maar de rechtvaardige zal uit de benauwdheid uitkomen. |
Spreuken 13:14 | Des wijzen leer is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
Spreuken 14:27 | De vreze des HEEREN is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |