Genesis 3:22 | Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid. |
Genesis 3:23 | Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was. |
Genesis 8:7 | En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren. |
Genesis 8:8 | Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem. |
Genesis 8:9 | Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot zich in de ark. |
Genesis 8:10 | En hij verbeidde nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif wederom uit de ark. |
Genesis 8:12 | Toen vertoefde hij nog zeven andere dagen; en hij liet de duif uit; maar zij keerde niet meer weder tot hem. |
Genesis 12:20 | En Farao gebood [zijn] mannen vanwege hem, en zij geleidden hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had. |
Genesis 18:16 | Toen stonden die mannen op van daar, en zagen naar Sodom toe; en Abraham ging met hen, om hen te geleiden. |
Genesis 19:10 | Doch die mannen staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe. |
Genesis 19:13 | Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven. |
Genesis 19:29 | En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had. |
Genesis 20:2 | Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg. |
Genesis 21:14 | Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook [gaf hij haar] het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. |
Genesis 22:10 | En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. |
Genesis 22:12 | Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden. |
Genesis 24:7 | De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. |
Genesis 24:40 | En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn Engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis. |
Genesis 24:54 | Toen aten en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten, en zij stonden des morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer! |
Genesis 24:56 | Maar hij zeide tot hen: Houdt mij niet op, dewijl de HEERE mijn weg voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot mijn heer ga. |