Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
mārôm, zn. mnl., TWOT 2133h; van רוּם H7311;
1) hoogte (Richt. 5:18; 2 Sam. 22:17); 2) voor God "Allerhoogste" (Ps. 56:3; 92:9; Mi. 6:6); 3) voor mensen (Jes. 24:4), יֹשְׁבֵ֣י מָרֹ֔ום "de hooggezetenen" (Jes. 26:5)
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!