H6529_ פְּרִי
vrucht
Taal: Hebreeuws

Onderwerpen

Vruchten,

Statistieken

Komt 119x voor in 21 Bijbelboeken.

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.

Woordstudie

pĕrî, zn. mnl.; TWOT 1809a; van פָּרָה H6509 (E. Klein, p. 527), vergelijk Phoen. פר, Aram. פֵּירָא, Syr. פֵּארָא "vrucht", Akkad. piru "nageslacht" (E. Klein, p. 527).


mv. פֵרוֹת;x1) vrucht (Gen. 1:11-12; 3:2; Ps. 1:3), עֵץ פְּרִי vruchtboom (Ps. 148:9), Ivr. פְּרִי־הָדָר citrusvrucht (J. Pimentel, p. 365); 1a) opbrengst van het land (Gen. 4:3); 1b) symb. van woord, gebed (Spr. 12:14; 18:20); 2) vrucht van de baarmoeder, nakomeling (Gen. 30:2; Deut. 28:53; 30:9), Ivr. פְּרִי־בֶּטֶן nakomelingschap (J. Pimentel, p. 365); 3) Ivr. product (E. Klein, p. 527); 4) Ivr. winst, rente (E. Klein, p. 527).



Brown-Driver-Briggs Abridged Hebrew Lexicon

פְּרִי 119 n.m. fruit 1 fruit of the ground, of produce in gen. 2 = offspring, fruit of womb 3 fig. of fruit of actions, i.e. their consequences

Strong Concise Dictionary Of The Words In The Hebrew Bible

H6529 פְּרִי pᵉrîy; from 6509; fruit (literally or figuratively) — bough, (first-)fruit(-ful), reward.

Synoniemen en afgeleide woorden

Hebreeuws פָּרָה H6509 "fruitful, forth, increased, beareth, , grow";

Literatuur


Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs