Afgoden

Bijbelteksten

Genesis 35:2Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen;
Genesis 35:4Toen gaven zij Jakob al die vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen, die aan hun oren waren, en Jakob verborg ze onder den eikeboom, die bij Sichem is.
Exodus 23:13In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en den naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden!
Exodus 34:17Gij zult u geen gegoten goden maken.
Leviticus 19:4Gij zult u tot de afgoden niet keren, en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE, uw God!
Leviticus 26:1Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE, uw God!
Deuteronomium 5:7Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Deuteronomium 5:8Gij zult u geen gesneden beeld maken, [noch] enige gelijkenis, [van] hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is;
Deuteronomium 27:15Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des HEEREN, een werk van 's werkmeesters handen, zal maken, en zetten in het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen: Amen.
Deuteronomium 28:64En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.
Jozua 24:23En nu, doet de vreemde goden weg, die in het midden van u zijn, en neigt uw harten tot den HEERE, den God van Israel.
Richteren 3:19Maar hijzelf keerde wederom van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, gingen van hem uit.
Richteren 3:26En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath.
1 Samuel 31:9En zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder het volk.
2 Samuel 5:21En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op.
1 Kronieken 10:9En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om [dit] te boodschappen aan hun afgoden, en aan het volk.
1 Kronieken 16:26Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.
2 Kronieken 24:18Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
Psalm 96:5Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.
Psalm 97:7Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden!