Aroer

Bijbelteksten

Numeri 32:34En de kinderen van Gad bouwden Dibon, en Ataroth, en Aroer,
Deuteronomium 2:36Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die aan de beek is, ook tot Gilead toe, was er geen stad, die voor ons te hoog was; de HEERE, onze God, gaf dat alles voor ons aangezicht.
Deuteronomium 3:12Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten.
Deuteronomium 4:48Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon;
Jozua 12:2Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; die van Aroer af heerste, welke aan den oever der beek Arnon is, en [over] het midden der beek en de helft van Gilead, en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons;
Jozua 13:9Van Aroer aan, die aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek is, en al het vlakke land van Medeba tot Dibon toe;
Jozua 13:16Dat hun landpale was van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek is, en al het vlakke land tot Medeba toe:
Jozua 13:25Dat hun landpale was Jaezer, en al de steden van Gilead, en het halve land der kinderen Ammons, tot Aroer toe, die voor aan Rabba is;
Richteren 11:26Terwijl Israel driehonderd jaren gewoond heeft in Hesbon, en in haar stedekens, en in Aroer en in haar stedekens, en in al de steden, die aan de zijde van de Arnon zijn; waarom hebt gij het dan in dien tijd niet gered?
Richteren 11:33En hij sloeg hen van Aroer af tot daar gij komt te Minnith, twintig steden, en tot aan Abel-keramim, met een zeer groten slag. Alzo werden de kinderen Ammons ten ondergebracht voor het aangezicht der kinderen Israels.
1 Samuel 30:28En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa,
2 Samuel 24:5En zij gingen over de Jordaan, en legerden zich bij Aroer, ter rechterhand der stad, die in het midden is van de beek van Gad, en aan Jaezer.
2 Koningen 10:33Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.
1 Kronieken 5:8En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joel, die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-meon,
Jesaja 17:2De steden van Aroer zullen verlaten worden; voor de kudden zullen zij wezen, die zullen [daar] nederliggen, en niemand zal ze verschrikken.
Jeremia 48:19Sta aan den weg, en zie toe, gij inwoneres van Aroer! Vraag den vluchtenden [man] en de ontkomene [vrouw]; zeg: Wat is er geschied?

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel