Genesis 16:5 | Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u! |
Genesis 18:9 | Toen zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. |
Genesis 19:33 | En zij gaven dien nacht haar vader wijn te drinken; en de eerstgeborene kwam, en lag bij haar vader, en hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in haar opstaan. |
Genesis 33:4 | Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan den hals, en kuste hem; en zij weenden. |
Genesis 37:12 | En zijn broeders gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem. |
Numeri 3:39 | Alle getelden der Levieten, welke Mozes en Aaron, op het bevel des HEEREN, naar hun geslachten, geteld hebben, al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend. |
Numeri 9:10 | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer iemand onder u, of onder uw geslachten, over een dood lichaam onrein, of op een verren weg zal zijn, hij zal dan nog den HEERE het pascha houden. |
Numeri 21:30 | En wij hebben hen nedergeveld! Hesbon is verloren tot Dibon toe; en wij hebben hen verwoest tot Nofat toe, welke tot Medeba toe [reikt]. |
Numeri 29:15 | En tot elk een tiende tot een lam, tot die veertien lammeren toe; |
Deuteronomium 11:10 | Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, van waar gij uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet met uw gang, als een kruidhof. |
Deuteronomium 29:29 | De verborgene dingen zijn voor den HEERE, onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet. |
2 Samuel 19:19 | En hij zeide tot den koning: Mijn heer rekene mij niet toe de misdaad, en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan heeft, te dien dage, als mijn heer de koning uit Jeruzalem uitging, dat het de koning zich ter harte zoude nemen. |
Psalm 27:13 | Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, [ik ware vergaan.] |
Jesaja 44:9 | De formeerders van gesneden beelden zijn al te zamen ijdelheid, en hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij zelven zijn hun getuigen; zij zien niet, en zij weten niet, daarom zullen zij beschaamd worden. |
Jesaja 49:4 | Doch Ik zeide: Ik heb te vergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht; gewisselijk, Mijn recht is bij den HEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God. |
Ezechiel 41:20 | Van de aarde af tot boven de deur waren de cherubs en de palmbomen gemaakt, ook [aan] den wand des tempels. |
Ezechiel 46:22 | In de vier hoeken des voorhofs waren voorhofjes met schoorstenen, van veertig [ellen] de lengte, en dertig de breedte; dezelve vier hoekhofjes hadden enerlei maat. |