Genesis 1:29 | En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze! |
Genesis 2:6 | Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem. |
Genesis 7:3 | Ook van het gevogelte des hemels zeven [en] zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde. |
Genesis 11:4 | En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! |
Genesis 11:8 | Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. |
Genesis 11:9 | Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. |
Exodus 16:14 | Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde. |
Exodus 20:4 | Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, [vanhetgeen] boven in den hemel is, noch [vanhetgeen] onder op de aarde is, noch [vanhetgeen] in de wateren onder de aarde is. |
Numeri 11:31 | Toen voer een wind uit van den HEERE, en raapte kwakkelen van de zee, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreize, en omtrent een dagreize derwaarts, rondom het leger; en zij waren omtrent twee ellen boven de aarde. |
Deuteronomium 4:18 | De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van enigen vis, die in het water is onder de aarde; |
Deuteronomium 5:8 | Gij zult u geen gesneden beeld maken, [noch] enige gelijkenis, [van] hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is; |
1 Samuel 2:8 | Hij verheft den geringe uit het stof, [en] den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beerven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. |
1 Samuel 30:16 | En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid over de ganse aarde, etende, en drinkende, en dansende, om al den groten buit, dien zij genomen hadden uit het land der Filistijnen, en uit het land van Juda. |
2 Samuel 11:11 | En Uria zeide tot David: De ark, en Israel, en Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen? [Zo waarachtig als] gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze zaak doen zal! |
2 Samuel 22:8 | Toen daverde en beefde de aarde; de fondamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. |
1 Kronieken 16:30 | Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde! Ook zal de wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde. |
Job 9:6 | Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; |
Job 22:14 | De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. |
Job 24:18 | Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. |
Job 26:7 | Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. |