Jozua 17:2 | Ook hadden de overgebleven kinderen van Manasse [een lot], naar hun huisgezinnen; [te weten] de kinderen van Abiezer, en de kinderen van Helek, en de kinderen van Asriel, en de kinderen van Sechem, en de kinderen van Hefer, en de kinderen van Semida. Dit zijn de mannelijke kinderen van Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen. |
Richteren 6:11 | Toen kwam een Engel des HEEREN, en zette Zich onder den eik, die te Ofra is, welke aan Joas, den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de pers, om [die] te vluchten voor het aangezicht der Midianieten. |
Richteren 6:24 | Toen bouwde Gideon aldaar den HEERE een altaar, en noemde het: De HEERE is vrede! het is nog tot op dezen dag in Ofra der Abi-ezrieten. |
Richteren 6:34 | Toen toog de Geest des HEEREN Gideon aan, en hij blies met de bazuin, en de Abi-ezrieten werden achter hem bijeengeroepen. |
Richteren 8:2 | Hij daarentegen zeide tot hen: Wat heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden; zijn niet de nalezingen van Efraim beter dan de wijnoogst van Abi-ezer? |
Richteren 8:32 | En Gideon, de zoon van Joas, stierf in goeden ouderdom; en hij werd begraven in het graf van zijn vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. |
2 Samuel 23:27 | Abi-ezer, de Anetothiet; Mebunnai, de Husathiet; |
1 Kronieken 7:18 | Belangende nu zijn zuster Molecheth, zij baarde Ishod, en Abiezer, en Mahela. |
1 Kronieken 11:28 | Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; Abiezer, de Anathothiet; |
1 Kronieken 27:12 | De negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |