Dolik
ζιζάνιον G2215 "dolik", בׇּאְשָׁה H890 "stinkkruid, onkruid",

Zie ook: Artikelen Blog, Planten / Flora, Plantenziekte,

Dolik (lolium temulentum, Grieks ζιζάνιον G2215), een giftig soort raaigras, die verdovend werkt bij mens en dier, en met name het gezichtsvermogen aantast.

Inhoud

Bijbel

Oude Testament

In Job 31:40 wordt gesproken over בׇּאְשָׁה H890 "stinkkruid" tussen het gerst en waarvan sommigen denken dat het om dolik gaat (Dalman, Arbeit und Sitte, 1:407–9).

Nieuwe Testament

In de gelijkenis van het onkruid maken we kennis met een akkeronkruid, dat de vijand van de boer er over het land tussen het goede Tarwe (Triticum aestivum) zaaide. Als we de tekst er op naslaan, dan komt meteen de vraag naar boven om wat voor soort onkruid het gaat, wat zo enorm veel lijkt op de Tarwe dat het bijna niet te onderscheiden valt zolang de Tarwe nog niet volgroeid is.
Alles wijst erop dat het gaat om de Dolik (Lolium temulentum), een grassoort die nauw verwant is aan het in ons land bekende Raaigras (Lolium perenne). Een van de bewijzen dat het hierom gaat vinden we in de grondtekst waar zizania staat en wat samenhangt met het Aramese zonin en het Arabische zuwan. De Arabische naam voor Dolik is zizan. De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft scherpe grasachtige bladen, die iets smaller zijn dan die van de Tarwe. Het blad is lichtgroen tot blauwgroen van kleur, onbehaard en vettig glanzend. Zolang alleen de bladeren te zien zijn, is de overeenkomst met Tarwe groot en alleen door deskundigen te zien. Zodra de aren te voorschijn komen, is het verschil duidelijk te zien. De aren van de Tarwe zitten dicht bij elkaar, terwijl die van de Dolik veel losser zijn en van elkaar afstaan. Dit wordt bedoeld met "openbaarde zich ook het onkruid".

Tot slot valt op dat deze gelijkenis in Galilea werd verteld, een plek waar, voordat de moderne landbouw zijn intrede deed, de Tarwe dikwijls sterk was verontreinigd door de zaden van de Dolik. Dus de gelijkenis was zeer duidelijk voor de mensen.


Etymologie

Het woord ζιζάνιον G2215 gaat vermoedelijk terug op een Semitisch origineel (vgl. later-Hebreeuws zūnīn), en wordt in het NT alleen aangetroffen in de gelijkenis van het 'onkruid' en de uitlegging daarvan (Matt.13:24-30 en 36-43), en wel uitsluitend met meervoudsvormen.


Botanie

Taxonomische indeling
  • Rijk: Plantae(Planten)
    • Superdivisie: Spermatophyta
      • Divisie: Angiospermae
        • Klasse: Monocotyledoneae

Dolik (Lolium temulentum), een grassoort die nauw verwant is aan het in ons land bekende Raaigras (Lolium perenne). De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft scherpe grasachtige bladen, die iets smaller zijn dan die van de Tarwe. Het blad is lichtgroen tot blauwgroen van kleur, onbehaard en vettig glanzend.


Toxicologie

De schadelijke gevolgen van Dolik zijn sinds de oudheid al bekend. Naast de verwijzing in de Bijbel zijn er ook vele verwijzingen in de oude klassieke bronnen; Ovidius zegt: "Laat de velden schoon zijn van Dolik dat de ogen verzwakt." (Fasti, Boek I, 691–2).  Het wordt genoemd door Shakespeare als middel dat het brood bederft, en in dit verband zegt Gerarde (1597): "The new bread wherein darnell is, eaten hot, causeth drunkenness; in like manner doth beere or ale wherein the seede is fallen, or put into the mault."

Het gif lijkt echter alleen in het zaad van het graan zelf voor te komen, en is gedetermineerd als een verdovend temuline alkaloïde, waarvan Hofmeister heeft aangetoond dat het een sterk zenuwgif is. Andere instanties geven verschillende giften de schuld, en stellen dat de oorzaak een schimmel is die het zaad besmet (Moederkoorn, Claviceps tulasme?).

Geur

In Job 31:40 wordt gesproken over een stinkkruid tussen het gerst en waarvan sommigen denken dat het om dolik gaat (Dalman, Arbeit und Sitte, 1:407–409, 2:249). Echter dolik is vrijwel niet geurend want anders hadden boeren al via deze herkenningsmogelijkheid de plant verwijderd tussen het graan en niet pas als ze herkenbaar zijn aan het zaad.

P.B. Shelly beschrijft de dolik in zijn gedicht The Sensitive Plant (r. 230) als volgt:

And thistles, and nettles, and darnels rank,
And the dock, and henbane, and hemlock dank,
Stretched out its long and hollow shank,
And stifled the air till the dead wind stank.

Terwijl in The Canterbury Tales wordt gezegd "I smelle a Lollere in the wynd" (Geoffrey Chaucer, The Canterbury Tales, r. 1173). Plutarchus schreef dat men in badhuizen "het zaad van dolik in het vuur gooien, zodat de dampen ervan duizelingen en hoofdpijn geven naar degenen die baden" (Plutarchus, Morals, 658.e), maar dit lijkt meer op de verdovende werking te wijzen dan op de geur.


Aangemaakt 7 maart 2008, laatst bijgewerkt 16 december 2019


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!