Eliäzer van Praag

Zie ook: Lijst Messiasbelijdende Joden, Messiasbelijdende Joden,

Eliäzer van Praag (14 maart 1879 - 2 mei 1958), was een Messiasbelijdende Jood die een uitgever was.

Inhoud

Levensbeschrijving

Eliäzer van Praag werd op 14 maart 1879 geboren als de jongste van 10 kinderen in een eenvoudig Joods gezin. Zijn vader heeft hij nauwelijks gekend, omdat die stierf toen hij pas vier jaar was.

Van Praag kreeg een traditionele joodse opvoeding en bezocht van zijn zesde tot zijn veertiende jaar de bijzondere school ‘Talmud Thora’. Hij was een ijverige leerling die, toen hij op zijn dertiende jaar zijn Bar Mitswa had gehad, nauwgezet probeerde te leven volgens de Talmoed. Hierna begon hij steeds kritischer te worden toen hij merkte dat de wet en de vele inzettingen toch niet gehouden konden worden. Tenslotte liet hij alles los en bekommerde zich om God noch Zijn gebod.

Op 23 november 1898 trouwde hij, op negentienjarige leeftijd, met de Jodin Schoontje van Beseme (geb. 7 aug. 1880, Amsterdam). Ze was de dochter van Nathan van Beseme (1849-1921) en Rachel Kroonenberg (1853-1921). Zij was nog onverschilliger dat Eliäzer, hoewel ze nog wel voor de vorm in de synagoge trouwden. Eerst woonden ze nog in Amsterdam waar hun zonen Samuel (1899) en Nathan (1901), ook Jakob genoemd, werden geboren. Hierna verhuisde het gezin in 1902 naar Rotterdam waar hun dochter Klara (1903) geboren. Na enige tijd (1907) verhuisden ze terug naar Amsterdam waar Ezechiël (1906) werd geboren.

Bekering

In de periode dat ze in Rotterdam woonden ging zijn vrouw regelmatig naar evangelisatiepost welke speciaal gericht was op zending onder de Joden en waar de Messiasbelijdende Jood Eliëzer Kropveld (1840-1920) actief was. Via hen kwam van Praag in contact met het Evangelie en ging in 1906 voor het eerst naar de kerk. Dit zorgde voor vijandschap binnen zijn familie en gezin. In 1907 sloot hij voor het eerst een gebed af met de woorden "Om Jezus wil" en werd christen met het volgende gebed "Ach, Heere! Wil U mijn ogen genezen, mij in staat stellen mijn arbeid te verrichten, al mijn zonden ver­geven in het bloed van de Heere Jezus Christus. Om Jezus wil, Amen". De vijandigheid in zijn familie werd groter en toen van Praag zijn vrienden hierover inlichtte, brachten die hem in contact met met de zendeling F.W.A. Korff (1849-1925) in Amsterdam. Toen hij vervolgens tijdens Pinksteren daar naar de kerk ging werd hij door direct door zijn Joodse baas ontslagen.

Hij verhuisde met zijn gezin naar Rotterdam en bezocht de kerk van ds. J.H. Landwehr (1864-1930), die predikant was in de Gereformeerde Kerken. Tijdens een preek over Handelingen 8, over de doop van de Moorman, kwam hij tot het besef dat hij zich wilde laten dopen. In juni 1907 besprak hij dit met de opperrabbijn in aanwezigheid van zijn schoonvader. Toen hij bekend maakte dat hij zich wilde laten dopen zei zijn vrouw "Als je morgen naar de kerk gaat, dan komen wij met vele Joden naar de kerk toe en we villen jou." (E. van Praag, Ervaringen van een Israëliet, p. 109). Na een korte, maar heftige, inwendige strijd wordt hij op 21 juli 1907 gedoopt en nam hij daarna deel aan het Heilig Avondmaal. De Joodse gemeenschap nam deze gebeurtenissen hoog op, een zekere A.D.W. stelde "dat tegen deze overtreders ten strengste moet worden opgetreden, omdat zij toch het Jodendom tot schande maken" terwijl J.J. Kets de Vries hem beschreef als "een onwaardige Joodse vader, die zijn 4 kinderen verlaten had, en als zendeling onder de Joden optrad voor het lokaal van de vereniging aan de Delftschevaart" (E. van Praag, Ervaringen van een Israëliet, p. 126).

In eerste instantie probeerde de familie hem weer tot het Jodendom terug te brengen en toen dat mislukte werden er zelfs moordaanslagen op hem beraamd. Van Praag werd als een dode beschouwd en ook onterfd. In een laatste brief van zijn broer schreef deze "En nu, daar het gebeurd is, ben jij geen zoon meer van haar. Evenmin heb je nu geen broers en zuster meer" en "jij wordt onterfd, je zult er geen recht op hebben". Na enkele maanden stuurde hij een brief naar zijn moeder om het contact te herstellen en kreeg deze ongeopend terug met daarbij het antwoord "Jij hebt mijn hart verscheurd en nu verban ik jou uit mijn hart; jij bent dood".

In deze periode kwam hij erachter dan zijn schoonfamilie zijn oudste zoontje "op een Joodse school bij meester Itali" hadden gedaan. Deze 'Itali' was de bekende Enoch Italie (1867-1922), samensteller van het Bijbels Hebreeuws-Nederlands Woordenboek en welke toen hoofd was van de Israëlitische Kostelooze Godsdienstschool in Rotterdam (E. Italie, vii). Af en toe was hij nog in de gelegenheid om zijn kinderen te ontmoeten, soms onder zware bedreigingen, zoals de keer nadat een vriend hem had gewaarschuwd "Uw zwager staat met een re­volver u op te wachten. Nogmaals wees op uw hoede!". Toen hij uiteindelijk zijn zoon Nathan meenam was zijn familie dermate woedend dat hij op 9 december 1909 naar Leeuwarden moest vluchten (E. van Praag, Ervaringen van een Israëliet, hfd. 21-23).

In 1913 werd de scheiding tussen Eliäzer van Praag en Schoontje van Beseme uitgesproken, met als reden dat Eliäzer christen was geworden. Op 15 oktober 1913 hertrouwde Eliäzer van Praag, toen 34 jaar oud, met de christin Stientje Adriaantje Bezemer, oud 23 jaar, bij wie hij 13 kinderen kreeg. Hiervan waren twee kinderen al geboren voordat ze officieel getrouwd waren en als achternaam Bezemer kregen.

Oorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij al vrij snel onderduiken. Zijn oudste zoon Samuel, uit zijn eerste huwelijk, stierf op 31 mei 1944 in het vernietigingskamp Auschwitz. Ook zijn zoon Ezechiël stierf in dit vernietigingskamp (1944), terwijl diens vrouw Susanna en hun zoon Eliäzer datzelfde jaar stierven (H. Koopman, DNR, p. 161).

Na de oorlog ging hij steeds meer naar ds. J.P. Paauwe (1872-1956).


Bibliografie


Aangemaakt op 8 december 2018


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!