Dordtse Kerkorde

Zie ook: Synode van Dordrecht,

Onder de Dordtse Kerkorde wordt verstaan de kerkorde, zoals deze werd vastgesteld en onderschreven tijdens de Synode van Dordrecht op 28 mei 1619 en op 6 augustus 1619 werd aanvaard door de Heren Staten van de provincie Utrecht, en in 1620 werd gedrukt bij Salomon de Roy, 'ordinaris Drucker der Heeren Staten s’Landst van Vtrecht'.

Inhoud

Ontstaan

Deze kerkorde is ontstaan om de kerkdiensten uniformer te maken, hierbij baseerde men zich op eerdere geschriften, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) door De Brès en de Heidelbergse Catechismus (1563) door Ursinus en Olevianus. In de Wezelse artikelen (1568) was al een begin gemaakt met een orde voor de kerken, waarna in 1578 een eerste complete kerkorde ontstond op de 'Nationalen Synodi der Nederlandischen Duytschen ende Walschen Kerkcken', ook gehouden in Dordrecht. In 1618 werd deze gereviseerd en zo tot 1816 gehandhaafd.

De meeste kerken die zich vanaf 1834 hebben afgescheiden van de Nederlandse Hervormde Kerk gebruiken een gereviseerde versie van de Dordtse Kerkorde.


Kerkenordening

gesteld in de Nationale Synode der Gereformeerde Kerken, tezamen geroepen en gehouden door orde van de Hoogmogende heren der Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden, binnen Dordrecht in de jaren 1618 en 1619.

I. Om goede orde in de gemeente Christi te onderhouden, zijn daarin nodig de diensten, samenkomsten, opzicht der leer, sacramenten, ceremoniën en christelijke straf. Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.

Van de Diensten

II. De diensten zijn vierderlei: der dienaren des Woords, der doctoren, der ouderlingen en der diakenen.

III. Het zal niemand, alhoewel hij een doctor, ouderling of diaken is, geoorloofd zijn de dienst des Woords en der sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daartegen doet en meermalen vermaand zijnde, niet aflaat, zo zal de classe oordelen of men hem voor een scheurmaker verklaren, of op enige andere wijze straffen zal.

IV. De wettelijke beroeping dergenen, die tevoren in de dienst niet geweest zijn, zowel in de steden als ten plattelande, bestaat: Ten eerste, in de verkiezing, dewelke na voorgaande vasten en bidden geschieden zal door de kerkenraad en de diakenen, en dat niet zonder goede correspondentie met de christelijke overheid ter plaatse respectievelijk en voorweten of advies van de classe, daar hetzelve tot nog toe gebruikelijk is geweest. Ten andere, in de examinatie of onderzoeking beide der leer en des levens, dewelke staan zal bij de classe, ten overstaan van de gedeputeerden der synode, of enigen derzelve. Ten derde in de approbatie of goedkeuring van de overheid en daarna ook van de lidmaten der Gereformeerde Gemeente van de plaats, wanneer, de naam des dienaars de tijd van veertien dagen in de kerken verkondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt. Ten laatste, in de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen, gebed en oplegging der handen van de dienaar, die de bevestiging doet (of enige anderen, daar meer dienaren zijn) toegaan zal, naar het formulier daarvan zijnde. Welverstaande, dat de oplegging der handen zal mogen gedaan worden in de classicale vergadering aan de nieuwe gepromoveerde dienaar, die gezonden wordt in de kerken onder het kruis.

V. Nopens die dienaars, die nu alrede in de dienst des Woords zijnde, tot een andere gemeente beroepen worden, zal desgelijks zodanige beroeping met correspondentie als voren geschieden, zowel in de steden als ten plattelande, bij de kerkenraad en de diakenen met advies of approbatie van de classe; alwaar de voorzeide beroepenen vertonen zullen goede kerkelijke attestatie van leer en leven en alzo bij de magistraat van de plaats respektievelijk geapprobeerd en der gemeente de tijd van veertien dagen voorgesteld zijnde als boven, zullen met voorgaande stipulatiën en gebeden bevestigd worden. Onverkort, in hetgeen vorn gezegd is, iemand zijn deugdelijk recht van presentatie, of enig ander recht, voor zoveel hetzelve stichtelijk kan worden gebruikt, zonder nadeel van Gods kerk en goede kerkenorde, waarop de hoge overheden en synoden der respectieve provinciën wel gelieven te letten, en ten beste van de kerken nodige orde te stellen.

VI. Zal ook geen dienaar dienst mogen aannemen in enige particuliere heerlijkheden, gasthuizen of anderszins, tenzij dat hij voorheen geadmitteerd en toegelaten zij, volgens de voorgaande artikelen; en zo zal ook niet minder de anderen de kerkenordening onderworpen zijn.

VII. Niemand zal tot de dienst des Woords beroepen worden, zonder zich in een zekere plaats te stellen, tenware dat hij gezonden worde om hier en daar te prediken in de gemeente onder het kruis, of anderszins om kerken te vergaderen.

VIII. Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden, of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd is van hun singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classe hen (indien het de synode goedvindt) eerst examineren, en, naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijdlang laten in het privé proponeren, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen.

IX. Nieuwelingen, mispriesters, monniken en die anderszins enige sekten verlaten, zullen niet toegelaten worden tot de kerkedienst, dan met grote zorgvuldigheid en voorzichtigheid, nadat zij ook een zekere tijd eerst wel beproefd zijn.

X. Een dienaar eens wettelijk beroepen zijnde, mag de gemeente, daar hij zonder conditie aangenomen is, niet verlaten, om elders een beroeping aan te nemen, zonder bewilliging des kerkenraads met de diakenen en degenen, die tevoren in dienst van ouderlingschap en diakenschap geweest zijn, mitsgaders die van de magistraat, en met voorweten van de classe, gelijk ook geen andere kerk hem zal mogen ontvangen, eer hij wettelijk getuigenis zijns afscheids van de kerk en classe, daar hij gediend heeft, vertoond hebbe.

XI. Op de andere zijde zal de kerkenraad, als representerende de gemeente, ook gehouden zijn haar dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, en zonder kennis en oordeel van de classe niet te verlaten, dewelke ook bij gebrek aan onderhoud zal oordelen of de voorschreven dienaars te verzetten of niet.

XII. Dewijl een dienaar des Woords, eens wettelijk als boven beroepen zijnde, zijn leven lang aan de kerkendienst verbonden is, zo zal hem niet geoorloofd zijn, zich tot een andere staat des levens te begeveb; tenzij om grote en gewichtige oorzaken, daarvan de classe kennis nemen en oordelen zal.

XIII. Zo het geschiedt, dat enige dienaars door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam worden tot oefening van hun dienst, zo zullen zij nochtans desniettemin de ere en de naam eens dienaars behouden, en van de kerk, die zij gediend hebben, eerlijk in hun nooddruft (gelijk ook de weduwen en wezen der dienaars in het gemeen) verzorgd worden.

XIV. Zo enige dienaars om de voorgeschreven of enige andere oorzaken hun dienst voor een tijd onderlaten moesten, hetwelk zonder advies des kerkenraads niet geschieden zal, zo zullen zij nochtans tot allen tijde de beroeping der gemeenten onderworpen zijn en blijven.

XV. Het zal niemand geoorloofd zijn, de dienst zijner kerk onderlatende, of in geen zekere dienst zijnde, hier en daar te gaan prediken buiten consent en autoriteit der synode of classe. Gelijk ook niemand in een andere kerk enige predikatie zal mogen doen, of sacramenten bedienen, zonder bewilliging des kerkenraads.

XVI. Der dienaren ambt is, in de gebeden en bediening des Woords aan te houden, de sacramenten uit te reiken, op hun medebroeders, ouderlingen en diakenen, mitsgaders op de gemeenten goede acht te nemen, en ten laatste met de ouderlingen de kerkelijke discipline te oefenen, en te bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede.

XVII. Onder de dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden, aangaande de lasten van hun dienst, mitsgaders ook in andere dingen, zoveel mogelijk is, volgens het oordeel des kerkenraads en (dies van node zijnde) van de classe; hetwelk ook in ouderlingen en diakenen te onderhouden is. XVIII. Het ambt der doctoren of professoren in de theologie is, de Heilige Schriftuur uit te leggen, en de zuivere leer tegen de ketterijen en dolingen voor te staan.

XIX. De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de theologie zijn, die ex bonis publicis onderhouden worden.

XX. In de kerken, daar meer bekwame predikanten zijn, zal men het gebruik de propositiën aanstellen, om door zulke oefeningen enigen tot de dienst des Woords te bereiden, volgende in deze de oorde daarvan, bij deze synode speciaal gesteld.

XXI. De kerkenraden zullen alomme toezien, dat er goede schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelven in de godzaligheid en in de catechismus onderwijzen.

XXII. De ouderlingen zullen door het oordeel des kerkenraads en der diakenen verkoren worden, zodat het naar de gelegenheid van een iedere kerk vrij zal zijn, zo vele ouderlingen als er van node zijn de gemeente voor te stellen, om van die zelve (ten ware dat er enig beletsel voorviel) geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden en stipulaties bevestigd te worden; of een dubbel getal, om het halve deel bij de gemeente verkoren te worden, en op dezelfde wijze in de dienst de bevestigen, volgens het formulier daarvan zijnde.

XXIII. Der ouderlingen ambt is, behalve hetgeen dat boven, artikel zestien, gezegd is, hun met de dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren mitsgaders hun andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naardat de gelegenheid des tijds en der plaatsen, tot stichting der gemeente, zo vóór als na het Nachtmaal kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook anderen tot de christelijke religie te vermanen.

XXIV. Dezelfde wijze die van de ouderlingen gezegd is, zal men ook onderhouden in de verkiezing, approbatie en bevestiging der diakenen.

XXV. Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstelijk te verzamelen, en dezelve getrouwelijk en vlijtiglijk, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden, waarvan zij rekening zullen doen in de kerkenraad, en ook (zo iemand daarbij wil zijn) voor de gemeente, tot zulke tijd als de kerkenraad het goed vinden zal.

XXVI. De diakenen zullen ter plaatse waar huiszittenmeesters of andere aalmoezeniers zijn op dezelve begeren goede correspondentie met hen te willen houden, teneinde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden, onder degenen die meest gebrek hebben.

XXVII. De ouderlingen en diakenen zullen twee jaren dienen, en alle jaar zal het halve deel veranderd, en anderen in de plaats gesteld worden, ten ware dat de gelegenheid en het profijt van enige kerken anders vereiste.

XXVIII. Gelijk het ambt der christelijke overheden is de heilige kerkendienst in alle manieren te bevorderen, dezelve met haar exempel de onderdanen te recommanderen, en de predikanten, ouderlingen en diakenen in alle voorvallende nood de hand te bieden en bij haar goede ordening te beschermen, alzo zijn alle predikanten, ouderlingen en diakenen schuldig de ganse gemeente vlijtiglijk en oprechtelijk in te scherpen de gehoorzaamheid, liefde en eerbiedinge, die zij de magistraten schuldig zijn; en zullen alle kerkelijke personen met hun goed exempel in deze de gemeente voorgaan, en door behoorlijk respect en correspondentie de gunst der overheden tot de kerken zoeken te verwekken en te behouden; teneinde een ieder het zijne, in des Heeren vreze, aan wederzijden doende, alle achterdenken en wantrouwen moge worden voorkomen, en goede eendracht tot der kerken welstand onderhouden.

Van de kerkelijke samenkomsten

XXIX. Vierderlei kerkelijke samenkomsten zullen onderhouden worden: de kerkenraad, de classicale vergaderingen, de Particuliere Synode en de Generale of Nationale.

XXX. In deze samenkomsten zullen geen andere, dan kerkelijke zaken en hetzelve op kerkelijke wijze, gehandeld worden. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan hetgeen dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der meerder vergadering in het gemeen behoort.

XXXI. Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich tot een meerder kerkelijke vergadering beroepen mogen; en hetgeen door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze Generale Synode besloten, zo lang als dezelve door geen andere Generale Synode veranderd zijn.

XXXII. De handelingen aller samenkomsten zullen met aanroeping des Naams Gods aangevangen, en met dankzegging besloten worden.

XXXIII. Die tot de samenkomsten afgezonden worden, zullen hun credentiebrieven en instructiën, ondertekend zijnde van degenen die ze zenden, medebrengen, en dezen zullen alleen keurstemmen hebben.

XXXIV. In alle samenkomsten zal bij de preses een scriba gevoegd worden, om naarstiglijk op te schrijven hetgeen waardig is opgetekend te zijn.

XXXV. Het ambt van de preses is, voor te stellen en te verklaren hetgeen te verhandelen is; toe te zien, dat een iegelijk zijn orde houde in het spreken, de knibbelachtigen en die te heftig zijn in het spreken te bevelen, dat zij zwijgen; en over dezelven, geen gehoor gevende, de behoorlijke censuur te laten gaan. Voorts zal zijn ambt uitgaan, wanneer de samenkomst scheidt.

XXXVI. Hetzelve zeggen heeft de classe over de kerkenraad, hetwelk de Particuliere Synode heeft over de classe, en de Generale Synode over de Particuliere.

XXXVII. In alle kerken zal een kerkenraad zijn, bestaande uit dienaren des Woords en ouderlingen, dewelke ten minste alle weken eens tezamen komen zullen, alwaar de dienaar des Woords (of dienaren, zo daar meer zijn, bij gebeurte) presideren en de actie regeren zal. En zal ook de magistraat van de plaats respectievelijk, indien het hun gelieft, een of twee van de hunnen, wezende lidmaten der gemeente, bij de kerkenraad mogen hebben, om aan te horen, en mede van de voorvallende zaken te delibereren.

XXXVIII. Welverstaande, dat in de plaatsen, daar de kerkenraad van nieuws is op te richten, het zelve niet geschiede, dan met advies van de classe. En daar het getal van de ouderlingen zeer klein is, zullen de diakenen mede tot de kerkenraad mogen genomen worden.

XXXIX. In die plaatsen, daar nog geen kerkenraad is, zal middelertijd bij de classe gedaan worden, hetgeen anders de kerkenraad naar uitwijzen dezer kerkenordening opgelegd is te doen.

XL. Insgelijks zullen de diakenen alle weken tezamen komen, om met aanroeping des Naams Gods van de zaken, hun ambt betreffende, te handelen; daartoe de dienaren goede opzicht zullen nemen, en des noods zijnde, zich daarbij laten vinden.

XLI. De classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde kerken, dewelke elk een dienaar en een ouderling, ter plaatse en tijd bij hen in het scheiden van elke vergadering goed gevonden (zo nochtans, dat men het boven de drie maanden niet uitstelle), daar henen met behoorlijke credentie afvaardigen zullen, in welke samenkomsten de dienaars bij gebeurte, of anderszins van dezelve vergadering verkoren wordt, presideren zullen, zo nochtans, dat dezelfde tweemaal aaneen niet zal mogen verkoren worden. Voorts zal de preses onder andere een iegelijk afvragen, of zij in hun kerken hun kerkenraadsvergaderingen houden; de kerkelijke discipline geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; ten laatste, of daar iets is, daarin zij het oordeel en de hulp der classe tot rechte instelling hunner kerk behoeven. De dienaar, wie het in de voorgaande classe opgelegd was, zal een korte predikatie uit Gods Woord doen, van welke de anderen oordelen en zo daar iets in ontbreekt, aanwijzen zullen. Ten laatste, zullen in de laatste vergadering door de Particuliere Synode verkoren worden, die op dezelve synode gaan zullen.

XLII. Daar in een plaats meer predikanten zijn dan één, zullen die al tezamen in de classe mogen verschijnen en keurstemmen hebben, ten ware in zaken, die hun personen of kerken in het bijzonder aangaan.

XLIII. In het einde van de classicale en andere meerdere samenkomsten, zal men censuur houden over degenen, die iets strafwaardigs in de vergadering gedaan, of de vermaning der mindere samenkomsten versmaad hebben.

XLIV. Zal ook de classe enige harer dienaren, ten minste twee van de oudste, ervarenste en geschiktste autoriseren, om in alle kerken van de steden zowel als van het platteland, alle jaar visitatie te doen en toe te zien, of de leraars, kerkenraden en schoolmeesters hun ambt trouwelijk waarnemen, bij de zuiverheid der leer verblijven, de aangenomen orde in alles onderhouden, en de stichting der gemeente, mitsgaders der jonge jeugd naar behoren, zoveel hun mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, teneinde zij diegenen, die nalatig in het een of ander bevonden worden, intijds mogen broederlijk vermanen, en met raad en daad alles tot vrede, opbouwing. en het meeste profijt der kerken en scholen helpen dirigeren, en zal iedere classe deze visitatoren mogen continueren in hun bediening, zo lang het haar goed zal dunken, ten ware dat de visitatoren zelven, om redenen, van dewelke de classe oordelen zal, verzochten ontslagen te worden.

XLV. De kerk in dewelke de classe, en desgelijks de Particuliere of Generale Synode samenkomt, zal zorg dragen, dat zij de acten der voorgaande vergadering, op de naastkomende bestelle.

XLVI. De instructiën der dingen, die meerdere vergaderingen te handelen zijn, zullen niet eerder geschreven worden, voordat de besluiten der voorgaande synoden gelezen zijn, opdat hetgeen eens afgehandeld is, niet wederom voorgesteld worde, ten ware dat men het achtte veranderd te moeten zijn.

XLVII. Alle jaar (ten ware dat de nood een kortere tijd vereiste) zullen vier of vijf, of meer genabuurde classen samen komen, tot welke Particuliere Synode uit iedere classe twee dienaars en twee ouderlingen afgevaardigd zullen worden. In het scheiden zowel de Particuliere als der Generale Synode, zal een kerk verordend worden, die last hebben zal om met advies der classe de tijd en de plaats der naaste synode te stellen.

XLVIII. Het zal een iegelijke synode vrij staan, correspondentie te verzoeken en te houden met hare genabuurde synode of synoden, in zulk een vorm, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemene stichting.

XLIX. Iedere synode zal ook enigen deputeren, om alles wat de synode geordonneerd heeft te verrichten, zowel bij de hoge overheid, als bij de respectieve classen, onder haar ressorterende, mede om tezamen of in minder getal over alle examina der aankomende predikanten te staan. En voorts in alle andere voorvallende zwarigheden de classen de hand te bieden, opdat goede enigheid, orde en zuiverheid der leer behouden en gestabileerd worden. En zullen deze van alle hun handelingen goede notitie houden, om de synode rapport daarvan te doen, en zo het geëist wordt, redenen te geven. Ook zullen zij niet ontslagen wezen van hun dienst, voor en aleer de synode zelve hen daarvan ontslaat.

L. De Nationale Synode zal ordinaarlijk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware dat er enige dringende nood ware, om de tijd korter te nemen. Tot deze zullen twee dienaren en twee ouderlingen uit elke Particuliere Synode (beide van de Duitse en Waalse sprake), afgezonden worden. Voorts zal de kerk die last heeft om de tijd en de plaats der Generale Synode te benoemen (zo dezelve binnen de drie jaren te beroepen ware), hare Particuliere Synode vergaderen, en hetzelve ook der naast gelegen kerk, die van een andere taal is, laten weten, dewelke vier personen daarhenen zenden zal, om met gemeen advies van de tijd en de plaats te besluiten. Dezelfde kerk die verkoren is om de Generale Synode tezamen te beroepen, wanneer zij met de classe van de tijd en de plaats beraadslagen zal, zal hetzelve der hoge overheid intijds te kennen geven, opdat met haar weten (zo het haar gelieft mede enigen te zenden tot de classe) van de zaak in tegenwoordigheid en met advies van hare gedeputeerden besloten worde.

LI. Alzo in de Nederlanden tweeërlei sprake gesproken wordt, is voor goed gehouden, dat de kerken der Duitse en Waalse taal op haar zelve haar kerkenraad, classicale vergaderingen en Particuliere Synoden hebben zullen.

LII. Is niettemin goed gevonden, dat in de steden, waar de voorzeide Waalse kerken zijn, alle maanden sommige dienaren en ouderlingen van beide zijden vergaderen zullen om goede eendracht en correspondentie met elkander te houden, en zoveel mogelijk is naar gelegenheid des noods met raad elkander bij te staan.

Van de Leer, Sacramenten en andere Ceremoniën

LIII. De dienaren des Woords Gods, idem de professoren in de theologie (hetwelk ook de andere professoren wel betaamt) zullen de belijdenis des geloofs der Nederlandse kerken ondertekenen, en de dienaren, die zulks refuseren, zullen de facto van hun dienst bij de kerkenraad of classe opgeschort worden, ter tijd toe dat zij zich daarin geheellijk verklaard zullen hebben; en indien zij obstinatelijk in weigering blijven, zullen zij van hun dienst geheellijk afgesteld worden.

LIV. Insgelijks zullen ook de schoolmeesters gehouden zijn de artikelen als boven, in de plaats van die de christelijke catechismus te ondertekenen.

LV. Niemand van de gereformeerde religie zal zich onderstaan enig boek of schrift van hem of van een ander gemaakt of overgezet, handelende van de religie, te laten drukken, of anderszins uit te geven dan het zelve voorhenen doorzien en goedgekeurd zijnde van de dienaren des Woords zijner classe, of Particuliere Synode, of professoren der theologie van deze provinciën, doch met voorweten zijner classe.

Van de Doop

LVI. Het verbond Gods zal aan de kinderen der christenen met de doop, zo haast als men de bediening deszelve hebben kan, bezegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt. Doch ter plaatse daar niet zoveel predikatiën gedaan worden, zal men een zekere dag ter weke verordenen om de doop extra-ordinaarlijk te bedienen, zo nochtans, dat het zelve zonder predikatie niet geschiede.

LVII. De dienaars zullen hun best doen, en daartoe arbeiden, dat de vader zijn kind ten doop presentere. En in de gemeenten, daar men nevens de vaders ook gevaders of getuigen bij de doop neemt (welk gebruik in zichzelf vrij zijnde, niet lichtelijk te veranderen is) betaamt het, dat men neme die de zuivere leer toegedaan en vroom van wandel zijn.

LVIII. De dienaars zullen in het dopen zo der jonge kinderen als der bejaarde personen, de formulieren van de instelling en gebruik des doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken.

LIX. De bejaarden worden door de doop de christelijke gemeente ingelijfd, en voor lidmaten der gemeente aangenomen, en zijn daarom schuldig het Avondmaal des Heeren ook te gebruiken, hetwelk zij bij hun doop zullen beloven te doen.

LX. De namen der gedoopten, mitsgaders der ouders en getuigen, idem de tijd des doops, zullen opgetekend worden.

Van het Avondmaal

LXI. Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonheid der kerken, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der gereformeerde religie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis eens vromen wandels, zonder welke ook degenen, die uit andere kerken komen, niet zullen toegelaten worden.

LXII. Een iedere kerk zal zulke manier van bediening des avondmaals houden, als zij oordeelt tot de meeste stichting te dienen. Welverstaande nochtans dat de uitwendige ceremoniën, in Gods Woord voorgeschreven, niet veranderd, en alle superstitie vermeden worde, en dat na de voleinding der predikatie en der gemene gebeden op de predikstoel, het formulier des avondmaals, mitsgaders het gebed daartoe dienende, voor de tafel zal worden gelezen.

LXIII. Het Avondmaal des Heeren zal ten twee maanden eens, zoveel het mogelijk is, gehouden worden; en zal stichtelijk zijn, daar de gelegenheid der kerken lijden kan, dat op de Paasdag, Pinksterdag en Kerstdag hetzelve geschiede. Doch ter plaatsen, daar nog geen kerkelijke orde is, zal men eerst ouderlingen en diakenen bij provisie stellen.

Orde op de prediktijden

LXIV. Alzo de avondgebeden in vele plaatsen vruchtbaar bevonden worden, zo zal in het gebruik derzelve elke kerk volgen hetgeen zij acht tot hare meeste stichting te dienen. Doch wanneer men ze begeren zoude weg te nemen, zal hetzelve niet zonder het oordeel der classe, mitsgaders de overheid, de gereformeerde religie toegedaan, geschieden.

LXV. Daar de lijkpredikatiën niet zijn, zal men ze niet instellen, en daar ze nu alrede zijn aangenomen, zal naarstigheid gedaan worden, om dezelve met de gevoeglijkste middelen af te doen.

LXVI. In tijden van oorlog, pestilentie, dure tijd, zware vervolging der kerken en andere algemene zwarigheden, zullen de dienaars der kerken de overheid bidden, dat door hare autoriteit en bevel, openbare vast- en biddagen aangesteld en geheiligd mogen worden.

LXVII. De gemeenten zullen onderhouden benevens de zondag ook de Kerstdag, Pasen en Pinksteren, met de navolgende dag, en dewijl in de meeste steden en provinciën van Nederland daarenboven nog gehouden worden de dag van de besnijding en de Hemelvaart Christi, zullen de dienaars overal daar dit nog niet in het gebruik is, bij de overheden arbeiden, dat zij zich met de andere mogen conformeren.

LXVIII. De dienaars zullen alomme des zondags, ordinaarlijk in de namiddagse predikatie, de somma der christelijke leer in de catechismus, die tegenwoordig in de Nederlandse kerken aangenomen is, vervat, kortelijk uitleggen, alzo, dat dezelve jaarlijks mag geëindigd worden, volgende de afdeling van de catechismus zelve daarop gemaakt.

LXIX. In de kerken zullen alleen de 150 psalmen Davids, de Tien Geboden, het Onze Vader, de 12 Artikelen des geloofs, de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon gezongen worden; het gezang: O God, Die onze Vader zijt, wordt in de vrijheid der kerken gesteld om het zelve te gebruiken of na te laten. Alle andere gezangen zal men uit de kerken weren, en daar er enige al bereids ingevoerd zijn, zal men dezelve met de gevoeglijkste middelen afstellen.

LXX. Alzo bevonden wordt, dat totnogtoe verscheiden gebruiken in huwelijkse zaken alom onderhouden zijn, en nochtans wel oorbaar is gelijkvormigheid daarin gepleegd te worden, zo zullen de kerken blijven bij het gebruik, hetwelk zij conform Gods Woord en voorgaande kerkelijke ordinantiën totnogtoe onderhouden hebben, totdat bij de hoge overheid (die men daartoe met de eerste zal verzoeken) een generale ordinantie, met advies der kerkedienaren, daarop gemaakt zal zijn, tot dewelke deze kerkenordening zich in dit stuk refereert. Van de Censuur en Kerkelijke Vermaning

LXXI. Gelijkerwijs de christelijke straf geestelijk is, en niemand van het burgerlijk gericht en straf der overheid bevrijdt, also wordt ook, benevens de burgerlijke straf, de kerkelijke censuur noodzakelijk vereist, om de zondaar met de kerk en zijn naaste te verzoenen, en de ergernis uit de gemeente Christi weg te nemen.

LXXII. Wanneer dan iemand tegen de zuiverheid der leer, of de vromigheid des wandels zondigt, zoverre als het heimelijk is, en geen openbare ergernis gegeven heeft, zo zal de regel onderhouden worden, welke Christus duidelijk voorschrijft, Matth. 18.

LXXIII. De heimelijke zonden, waarvan de zondaar bij één en in het bijzonder, of voor twee of drie getuigen vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor de kerkenraad niet gebracht worden.

LXXIV. Zo iemand van een heimelijke zonde van twee of drie personen in liefde vermaand zijnde, geen gehoor geeft, of anderszins een openbare zonde bedreven heeft, zulks zal de kerkenraad aangegeven worden.

LXXV. Van al zulke zonden, die van haar nature wege openbaar, of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wnneer men zekere tekenen der boetvaardigheid ziet) openbaarlijk geschieden, door het oordeel des kerkenraads; en ten platte lande, of in mindere steden, daar maar één dienaar is, met advies van twee genabuurde kerken, in zulke vorm en manier als tot stichting van een iedere kerk bekwaam zal geoordeeld worden.

LXXVI. Zo wie hardnekkiglijk de vermaning des kerkenraads verwerpt, idem, die een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheidene vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgende de forme naar den Woorde Gods daartoe gesteld. Doch zal niemand afgesneden worden, dan met voorgaand advies der classe.

LXXVII. Aleer men tot de afsnijding komt, zal men de hardnekkigheid des zondaars der gemeente openlijk te kennen geven, de zonden verklarende, mitsgaders de naarstigheid aan hem bewezen in het bestraffen, afhouden van het Avondmaal, en menigvuldige vermaningen, en zal de gemeente vermaand worden hem aan te spreken, en voor hem te bidden. Zodanige vermaningen zullen er drie geschieden. In de eerste zal de zondaar niet genoemd worden, opdat hij enigszins verschoond worde. In de tweede zal met advies der classe zijn naam uitgedrukt worden. In de derde zal men der gemeente te kennen geven, dat men hem, tenzij dat hij zich bekere, van de gemeenschap der kerk uitsluiten zal, opdat zijn afsnijding, zo hij hardnekkig blijft, met stilzwijgende bewilliging der kerken geschiede. De tijd tussen de vermaning zal in het oordeel des kerkenraads staan.

LXXVIII. Wanneer iemand, de geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de gemeente door boetvaardigheid, zo zal hetzelve voor de handeling des Avondmaals, of anderszins naar gelegenheid, te voren der gemeente aangezegd worden, teneinde hij te naastkomende Avondmale (zoverre niemand iets weet voor te brengen ter contrarie) openbaarlijk met professie zijner bekering weder opgenomen worde, volgende het formulier daarvan zijnde.

LXXIX. Wanneer de dienaars des Goddelijken Woords, ouderlingen of diakenen een openbare grove zonde bedrijven, die der kerk schandelijk, of ook bij de overheid strafwaardig is, zullen de ouderlingen en diakenen terstond door voorgaand oordeel des kerkenraads derzelver en der naast gelegene gemeente van hun dienst afgezet, maar de dienaars opgeschort worden. Maar of zij geheel van de dienst af te zetten zijn, zal in het oordeel der classe staan.

LXXX. Voorts onder de grove zonden, die waardig zijn met opschorting of afstelling van de dienst gestraft te worden, zijn deze de voornaamste: valse leer of ketterij, openbare scheurmaking, openlijke blasfemie, simonie, trouweloze verlating van zijn dienst, of indringing in eens anderen dienst, meinedigheid, echtbreuk, hoererij, dieverij, geweld, gewoonlijke dronkenschap, vechterij, vuil gewin; kortelijk al de zonden en grove feiten, die de auteur voor de wereld eerloos maken, en in een ander gemeen lidmaat der kerken der afsnijding waardig zouden gerekend worden.

LXXXI. De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen onder hen de christelijke censuur oefenen, en malkander van de bediening huns ambts vriendelijk vermanen.

LXXXII. Degenen die uit de gemeente vertrekken, zal een attestatie of getuigenis huns wandels bij advies des kerkenraads medegegeven worden, onder het zegel der kerk, of, daar geen zegel is, van twee ondertekend.

LXXXIII. Voorts zal de armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, van de diakenen bijstand gedaan worden, naar discretie, mits aantekenende op de rug van hun attestatie de plaatsen, daar zij heen willen, en de hulpe, die men hun zal gedaan hebben.

LXXXIV. Geen kerk zal over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling of diaken over andere ouderlingen of diakenen enige heerschappij voeren.

LXXXV. In middelmatige dingen zal men de buitenlandse kerken niet verwerpen, die ander gebruik hebben dan wij.

LXXXVI. Deze artikelen, de wettelijke ordening der kerken aangaande, zijn alzo gesteld en aangenomen met gemeen akkoord, dat zij (zo het profijt der kerken anders vereiste) veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en behoren te worden. Het zal nochtans geen bijzondere gemeente, classe of Synode toestaan zulks te doen, maar zullen naarstigheid doen om die te onderhouden totdat anders van de Generale of Nationale Synode verordend wordt. Aldus gedaan en besloten in de Nationale Synode binnen Dordrecht de 28 mei anno 1619, in kennisse van ons onderschreven.

Was ondertekend : Johannes Bogermannus, Synodi Praeses Jacobus Rolandus, Assessor Hermannus Faukelius, Praesidis Assessor Sebastianus Damman, Synodi Scriba Festus Hommius, Synodi Scriba.


Aangemaakt op 6 november 2019



Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!