G305 ἀναβαίνω
klimmen, stijgen

Bijbelteksten

Lukas 18:10Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeer, en de ander een tollenaar.
Lukas 18:31En Hij nam de twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten.
Lukas 19:4En vooruitlopende, klom hij op een wilden vijgeboom, opdat hij Hem mocht zien; want Hij zou door dien [weg] voorbijgaan.
Lukas 19:28En dit gezegd hebbende, reisde Hij voor [hen] heen, en ging op naar Jeruzalem.
Lukas 24:38En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen [zulke] overleggingen in uw harten?
Johannes 1:51Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, zo gelooft gij; gij zult grotere dingen zien dan deze.
Johannes 2:13En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
Johannes 3:13En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, [namelijk] de Zoon des mensen, Die in de hemel is.
Johannes 5:1Na dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
Johannes 6:62[Wat zou het] dan [zijn], zo gij de Zoon des mensen zaagt opvaren, daar Hij te voren was?
Johannes 7:8Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is nog niet vervuld.
Johannes 7:10Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.
Johannes 7:14Doch als het nu in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde.
Johannes 10:1Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
Johannes 11:55En het pascha der Joden was nabij, en velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem, voor het pascha, opdat zij zichzelven reinigden.
Johannes 12:20En er waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden;
Johannes 20:17Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en [tot] Mijn God en uw God.
Johannes 21:11Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, [tot] honderd drie en vijftig; en hoewel er [zovele] waren, zo scheurde het net niet.
Handelingen 1:13En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, [namelijk] Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, [de zoon] van Alfeus, en Simon Zelotes, en Judas, [de broeder] van Jakobus.
Handelingen 2:34Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter[hand].

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken