G2559 κακόω
boos maken, verbitteren, kwaaddoen, pijn doen, mishandelen
Handelingen 7:6 | En God sprak alzo, dat zijn zaad vreemdeling zijn zoude in een vreemd land, en [dat] zij het zouden dienstbaar maken, en kwalijk handelen, vierhonderd jaren. |
Handelingen 7:19 | Deze gebruikte listigheid tegen ons geslacht, en handelde kwalijk met onze vaderen, zodat zij hun jonge kinderen moesten wegwerpen, opdat zij niet zouden voorttelen. |
Handelingen 12:1 | En omtrent denzelfden tijd sloeg de koning Herodes de handen aan sommigen van de Gemeente, om die kwalijk te handelen. |
Handelingen 14:2 | Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, verwekten en verbitterden de zielen der heidenen tegen de broeders. |
Handelingen 18:10 | Want Ik ben met u, en niemand zal [de hand] aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volks in deze stad. |
1 Petrus 3:13 | En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede? |