Mattheus 8:30 | En verre van hen was een kudde veler zwijnen, weidende. |
Markus 12:34 | En Jezus ziende, dat hij verstandelijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer vragen. |
Lukas 7:6 | En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem [enige] vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. |
Lukas 15:20 | En opstaande, ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver [van hem] was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en [toe]lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem. |
Johannes 21:8 | En de andere discipelen kwamen met het scheepje (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent tweehonderd ellen), slepende het net met de vissen. |
Handelingen 2:39 | Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. |
Handelingen 17:27 | Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. |
Handelingen 22:21 | En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. |
Efeziers 2:13 | Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
Efeziers 2:17 | En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren. |