Romeinen 9:17 | Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. |
Romeinen 13:4 | Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet. |
Romeinen 15:9 | En de heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken; gelijk geschreven is: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen. |
1 Corinthiers 7:21 | Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u [dat] niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik [dat] liever. |
2 Corinthiers 6:2 | Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid! |
2 Corinthiers 12:9 | En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. |
Galaten 3:8 | En de Schrift, te voren ziende, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd, [zeggende]: In u zullen al de volken gezegend worden. |
Efeziers 5:14 | Daarom zegt Hij: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden; en Christus zal over u lichten. |
Efeziers 6:3 | Opdat het u welga, en [dat] gij lang leeft op de aarde. |
1 Timotheus 1:18 | Dit gebod beveel ik u, [mijn] zoon Timotheus, dat gij naar de profetieen, die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt; |
1 Timotheus 3:14 | Deze dingen schrijf ik u, hopende zeer haast tot u te komen; |
1 Timotheus 4:14 | Verzuim de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des ouderlingschaps. |
1 Timotheus 6:13 | Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en [voor] Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
2 Timotheus 1:5 | Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof, dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Lois, en in uw moeder Eunice; en ik ben verzekerd, dat het ook in u [woont]. |
2 Timotheus 1:6 | Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is, door de oplegging mijner handen. |
2 Timotheus 2:7 | Merk, hetgeen ik zeg; doch de Heere geve u verstand in alle dingen. |
Titus 1:5 | Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen [nog] ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en [dat] gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: |
Filemon 1:8 | Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus, om u te bevelen, hetgeen betamelijk is; |
Filemon 1:11 | Die eertijds u onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb; |
Filemon 1:16 | [Nu] voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, [namelijk] een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere. |