Mattheus 22:5 | Maar zij, [zulks] niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap. |
Mattheus 22:10 | En dezelve dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende [gasten]. |
Mattheus 22:11 | En als de koning ingegaan was, om de aanzittende [gasten] te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed [zijnde] met een bruiloftskleed; |
Mattheus 22:12 | En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed [aan] hebbende? En hij verstomde. |
Mattheus 22:13 | Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt [hem] uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden. |
Mattheus 22:15 | Toen gingen de Farizeen heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in [Zijn] rede. |
Mattheus 22:18 | Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide: |
Mattheus 22:22 | En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan. |
Mattheus 22:24 | Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaad verwekken. |
Mattheus 22:27 | Ten laatste na allen, is ook de vrouw gestorven. |
Mattheus 22:28 | In de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven? want zij hebben ze allen gehad. |
Mattheus 22:29 | Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods. |
Mattheus 22:31 | En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt: |
Mattheus 22:44 | De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter[hand], totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. |
Mattheus 24:2 | En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: Hier zal niet [een] steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden. |
Mattheus 24:4 | En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, dat u niemand verleide. |
Mattheus 24:38 | Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging; |
Mattheus 24:39 | En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen. |
Mattheus 25:1 | Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
Mattheus 25:3 | Die dwaas [waren], haar lampen nemende, namen geen olie met zich. |