H0
Niet gevonden

Bijbelteksten

Hosea 13:7Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg.
Hosea 13:9Het heeft u bedorven, o Israël! want in Mij is uw hulp.
Hosea 13:10Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten?
Hosea 13:11Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam [hem] weg in Mijn verbolgenheid.
Hosea 13:13Smarten ener barende [vrouw] zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want [anders] zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan.
Hosea 14:4Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God. Immers zal een wees bij U ontfermd worden.
Hosea 14:7Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon.
Hosea 14:9Efraim! wat heb Ik meer met de afgoden te doen? Ik heb [hem] verhoord, en zal op hem zien; Ik zal [hem] zijn als een groenende denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden.
Hosea 14:10Wie is wijs? die versta deze dingen; [wie] is verstandig? die bekenne ze; want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen.
Joel 1:6Want een volk is opgekomen over mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws.
Joel 2:3Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve brandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof, maar achter hetzelve een woeste wildernis, en ook is er geen ontkomen van hetzelve.
Joel 2:17Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE! en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?
Joel 2:19En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Ziet, Ik zend ulieden het koren, en den most, en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven [tot] een smaadheid onder de heidenen.
Joel 2:23En gij, kinderen van Sion! verheugt u en zijt blijde in den HEERE, uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in de eerste [maand].
Joel 2:25Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
Joel 3:4En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Palestina! Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk, zal Ik uw vergelding op uw hoofd wederbrengen.
Joel 3:17En gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE, uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan.
Amos 2:13Ziet, Ik zal uw plaatsen drukken, gelijk als een wagen drukt, die vol garven is.
Amos 3:4Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij [wat] gevangen hebbe?
Amos 3:5Zal een vogel in den strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen?

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel