H464 אֱלִיפַז
Elifaz

Bijbelteksten

Genesis 36:4Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel.
Genesis 36:10Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
Genesis 36:11En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz.
Genesis 36:12En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.
Genesis 36:15Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
Genesis 36:16De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
1 Kronieken 1:35En de kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuel, en Jehus, en Jaelam, en Korah.
1 Kronieken 1:36De kinderen van Elifaz waren Theman, en Omar, Zefi, en Gaetham, Kenaz, en Timna, en Amalek.
Job 2:11Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.
Job 4:1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
Job 15:1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
Job 22:1Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
Job 42:7Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Job 42:9Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, [en] Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan.

Mede mogelijk dankzij