H2621 חֹסָה
Hosah

Bijbelteksten

Jozua 19:29En deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer [strekkende] naar Achzib,
1 Kronieken 16:38Obed-edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en [hij stelde] Obed-edom, den zoon van Jeduthun, en Hosa, tot poortiers;
1 Kronieken 26:10En Hosa, uit de kinderen van Merari, had zonen; Simri was het hoofd; (alhoewel hij de eerstgeborene niet was, nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd).
1 Kronieken 26:11Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de kinderen en broederen van Hosa waren dertien.
1 Kronieken 26:16Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort Schallechet, bij den opgaanden hogen weg, wacht tegenover wacht.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs