1 Samuel 14:44 | Toen zeide Saul: Zo doe [mij] God, en zo doe Hij daartoe, Jonathan! gij moet den dood sterven. |
1 Samuel 14:45 | Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote verlossing in Israel gedaan heeft? Dat zij verre! [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal; want hij heeft [dit] heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf. |
1 Samuel 14:49 | De zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua; en de namen zijner twee dochteren waren [deze]: de naam der eerstgeborenen was Merab, en de naam der kleinste Michal. |
1 Samuel 19:1 | Derhalve sprak Saul tot zijn zoon Jonathan en tot al zijn knechten, om David te doden. Doch Jonathan, Sauls zoon, had groot welgevallen aan David. |
1 Koningen 1:42 | Als hij nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan, de zoon van Abjathar, den priester; en Adonia zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man, en zult het goede boodschappen. |
1 Koningen 1:43 | En Jonathan antwoordde en zeide tot Adonia: Ja, maar onze heer, de koning David, heeft Salomo tot koning gemaakt. |
1 Kronieken 2:32 | En de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen. |
1 Kronieken 2:33 | De kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel. |
1 Kronieken 10:2 | En de Filistijnen hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul. |
1 Kronieken 11:34 | [Van] de kinderen van Hasem, den Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage, de Harariet; |
Ezra 8:6 | En van de kinderen van Adin, Ebed, de zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen. |
Ezra 10:15 | Alleenlijk Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen. |
Nehemia 12:11 | En Jojada gewon Jonathan, en Jonathan gewon Jaddua. |
Nehemia 12:14 | Van Melichu, Jonathan; van Sebanja, Jozef; |
Nehemia 12:35 | En van de priesters kinderen met trompetten: Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf; |
Jeremia 40:8 | Zo kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai, den Netofathiet, en Jezanja, de zoon eens Maachathiets, zij en hun mannen. |