H3406 יְרִימוֹת
Jerimoth, Jeremoth, Jerimot , Jeremot
1 Kronieken 7:7 | En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig. |
1 Kronieken 7:8 | De kinderen van Becher nu waren Zemira, en Joas, en Eliezer, en Eljoenai, en Omri, en Jeremoth, en Abija, en Anathoth, en Alemeth; deze allen waren kinderen van Becher. |
1 Kronieken 8:14 | En Ahjo, Sasak en Jeremoth, |
1 Kronieken 12:5 | Eluzai, en Jerimoth, en Bealja, en Semarja, en Sefatja, de Harufiet; |
1 Kronieken 23:23 | De kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jeremoth; drie. |
1 Kronieken 24:30 | En de kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten, naar hun vaderlijke huizen. |
1 Kronieken 25:4 | Aangaande Heman: de kinderen van Heman waren Bukkia, Mattanja, Uzziel, Sebuel, en Jerimoth, Hananja, Hanani, Eliatha, Giddalti, en Romamthi-ezer, Josbekasa, Mallothi, Hothir, Mahazioth. |
1 Kronieken 25:22 | Het vijftiende voor Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 27:19 | Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriel; |
2 Kronieken 31:13 | Maar Jehiel, en Azazja, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliel, en Jismachja, en Mahath, en Benaja, waren opzieners, onder de hand van Chonanja en Simei, zijn broeder; door het bevel van den koning Jehizkia en van Azaria, den overste van het huis Gods. |
Ezra 10:26 | En van de kinderen van Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia. |
Ezra 10:27 | En van de kinderen van Zatthu: Eljoenai, Eljasib, Mattanja, en Jeremoth, en Zabad, en Aziza. |
Ezra 10:29 | En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth. |