Jozua 11:23 | Alzo nam Jozua al dat land in, naar alles, wat de HEERE tot Mozes gesproken had; en Jozua gaf het Israël ten erve, naar hun afdelingen, naar hun stammen. En het land rustte van den krijg. |
Jozua 12:7 | Dit nu zijn de koningen des lands, die Jozua sloeg, en de kinderen Israels, aan deze zijde van de Jordaan tegen het westen, van Baal-gad aan, in het dal van den Libanon, en tot aan den kalen berg, die naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels tot een erfelijke bezitting, naar hun afdelingen. |
Jozua 18:10 | Toen wierp Jozua het lot voor hen te Silo, voor het aangezicht des HEEREN. En Jozua deelde aldaar den kinderen Israëls het land, naar hun afdelingen. |
1 Kronieken 23:6 | En David verdeelde hen in verdelingen, naar de kinderen van Levi, Gerson, Kehath en Merari. |
1 Kronieken 24:1 | Aangaande nu de kinderen van Aaron, [dit] waren hun verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, en Abihu, Eleazar en Ithamar. |
1 Kronieken 26:1 | Aangaande de verdelingen der poortiers: van de Korahieten was Meselemja, de zoon van Kore, van de kinderen van Asaf. |
1 Kronieken 26:12 | Uit dezen waren de verdelingen der poortiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis des HEEREN. |
1 Kronieken 26:19 | Dit zijn de verdelingen der poortiers van de kinderen der Korahieten, en der kinderen van Merari. |
1 Kronieken 27:1 | Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:2 | Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:4 | En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en [over] zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:5 | De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:6 | Deze Benaja was een held van de dertig, en over de dertig; en [over] zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. |
1 Kronieken 27:7 | De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:8 | De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:9 | De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:10 | De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:11 | De achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:12 | De negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; van de Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:13 | De tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, van de Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |