Genesis 32:17 | En hij gebood den eerste, zeggende: Wanneer Ezau, mijn broeder, u ontmoeten zal, en u vragen, zeggende: Wiens zijt gij? en waarheen gaat gij? en wiens zijn deze voor uw aangezicht? |
Genesis 33:8 | En hij zeide: [Voor] wien is u al dit heir, dat ik ontmoet heb? En hij zeide: Om genade te vinden in de ogen mijns heren! |
Exodus 4:24 | En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam, en zocht hem te doden. |
Exodus 4:27 | De HEERE zeide ook tot Aaron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste hem. |
1 Samuel 25:20 | Het geschiedde nu, toen zij op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar tegemoet, en zij ontmoette hen. |
2 Samuel 2:13 | Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten van David, togen ook uit; en zij ontmoetten elkander bij den vijver van Gibeon; en zij bleven, deze aan deze zijde des vijvers, en die aan gene zijde des vijvers. |
Job 5:14 | Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in de middag. |
Psalm 85:11 | De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten; de gerechtigheid en vrede zullen [elkander] kussen. |
Spreuken 17:12 | Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet kome, maar niet een zot in zijn dwaasheid. |
Spreuken 22:2 | Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt. |
Spreuken 29:13 | De arme en de bedrieger ontmoeten elkander; de HEERE verlicht hun beider ogen. |
Jesaja 34:14 | En de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden [daar] ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. |
Jeremia 41:6 | En Ismael, de zoon van Nethanja, ging uit van Mizpa hun tegemoet, al gaande en wenende; en het geschiedde, als hij hen aantrof dat hij zeide: Komt tot Gedalia, den zoon van Ahikam! |
Hosea 13:8 | Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond ze aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen. |