Numeri 34:20 | En van den stam der kinderen van Simeon, Semuel, zoon van Ammihud; |
Deuteronomium 27:12 | Dezen zullen staan, om het volk te zegenen op den berg Gerizim, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin. |
Jozua 19:1 | Daarna ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda. |
Jozua 19:8 | En al de dorpen, die rondom deze steden waren, tot Baalath-beer, [dat is] Ramath tegen het zuiden. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen. |
Jozua 19:9 | Het erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel. |
Jozua 21:9 | Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, deze steden, die men bij name noemde; |
Richteren 1:3 | Toen zeide Juda tot zijn broeder Simeon: Trek met mij op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten krijgen, zo zal ik ook met u optrekken in uw lot. Alzo toog Simeon op met hem. |
Richteren 1:17 | Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad Horma. |
1 Kronieken 2:1 | Dezen zijn de kinderen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon, |
1 Kronieken 4:24 | De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib, Zerah, Saul. |
1 Kronieken 4:42 | Ook gingen uit hen, [te weten] uit de kinderen van Simeon, vijfhonderd mannen, tot het gebergte van Seir; en Pelatja, en Nearja, en Refaja, en Uzziel, de zonen van Isei, waren hun tot hoofden. |
1 Kronieken 6:65 | En zij gaven ze bij het lot, van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen van Benjamin, deze steden, dewelke zij bij namen noemden. |
1 Kronieken 12:25 | Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire, zeven duizend en honderd; |
2 Kronieken 15:9 | En hij vergaderde het ganse Juda en Benjamin, en de vreemdelingen met hen uit Efraim, en Manasse, en uit Simeon; want uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn God, met hem was. |
2 Kronieken 34:6 | Daartoe in de steden van Manasse, en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom, |
Ezra 10:31 | En van de kinderen van Harim: Eliezer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon, |
Ezechiel 48:24 | En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon een. |
Ezechiel 48:25 | En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot de westerhoek toe, Issaschar een. |
Ezechiel 48:33 | De zuiderhoek ook vier duizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon. |