H9012 כ ך
Kaf

Bijbelteksten

Ezechiel 40:33Ook haar kamertjes, en haar posten, en haar voorhuizen naar deze maten; en zij had vensteren ook aan haar voorhuizen, rondom henen; de lengte was vijftig ellen, en de breedte vijf en twintig ellen.
Ezechiel 40:35Daarna bracht hij mij tot de noorderpoort; en hij mat naar deze maten.
Ezechiel 41:21De posten des tempels waren vierkant; en aangaande het voorste deel des heiligdoms, de [ene] gedaante was als de [andere] gedaante.
Ezechiel 41:25En aan dezelve, [namelijk] aan de deuren des tempels, waren cherubs en palmbomen gemaakt, gelijk als er aan de wanden gemaakt waren; en het hout aan het voorste deel van het voorhuis van buiten was dik.
Ezechiel 42:6Want zij waren wel van drie [rijen], maar hadden geen pilaren gelijk de pilaren der voorhoven; daarom waren zij benauwder dan de onderste en dan de middelste van de aarde af.
Ezechiel 42:11En de weg voor dezelve henen was als de gedaante der kameren, die den weg naar het noorden waren, naar derzelver lengte, alzo [naar] derzelver breedte; en al haar uitgangen waren ook naar derzelver wijzen en naar derzelver deuren.
Ezechiel 42:12En gelijk de deuren der kameren, die den weg naar het zuiden waren, was er een deur in het hoofd van den weg, den weg voor aan den rechten muur, den weg naar het oosten, als men daar ingaat.
Ezechiel 43:2En ziet, de heerlijkheid des Gods van Israel kwam van den weg naar het oosten; en Zijn stem was als het geruis van vele wateren, en de aarde werd verlicht van Zijn heerlijkheid.
Ezechiel 43:3En alzo was de gedaante van het gezicht, dat ik zag, gelijk het gezicht, dat ik gezien had, toen ik kwam, om de stad te verderven; en het waren gezichten, als het gezicht, dat ik gezien had aan de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht.
Ezechiel 43:22En op den tweeden dag zult gij een volkomen geitenbok offeren ten zondoffer; en zij zullen het altaar ontzondigen, gelijk als zij [dat] ontzondigd hebben met den var.
Ezechiel 45:25In de zevende [maand], op den vijftienden dag der maand zal hij op het feest desgelijks doen, zeven dagen [lang]; gelijk het zondoffer, gelijk het brandoffer, en gelijk het spijsoffer, en gelijk de olie.
Ezechiel 46:7En [ten] spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var, en een efa tot den ram; maar tot de lammeren, zoals zijn hand bekomen zal; en een hin olie tot een efa.
Ezechiel 46:12En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankofferen [tot] een vrijwillig offer den HEERE, zo zal men hem de poort openen, die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijn dankofferen doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den sabbatdag; en als hij [weder] uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn.
Ezechiel 47:10Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar zullen [plaatsen] zijn [tot] uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig.
Ezechiel 47:14En gij zult dat erven, de een zowel als de ander; [over] hetwelk Ik Mijn hand heb opgeheven, dat Ik het uw vaderen zou geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen.
Ezechiel 47:22Maar het zal geschieden, dat gij hetzelve zult doen vallen in erfenis voor ulieden, en voor de vreemdelingen, die in het midden van u verkeren, die kinderen in het midden van u zullen gewonnen hebben; en zij zullen ulieden zijn, als een inboorling onder de kinderen Israels; zij zullen met ulieden in erfenis vallen, in het midden der stammen Israels.
Ezechiel 48:8Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend [meetrieten] in breedte, en de lengte, als van een der [andere] delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden deszelven zijn.
Ezechiel 48:11Het zal zijn voor de priesteren, die geheiligd zijn uit de kinderen van Zadok, die Mijn wacht hebben waargenomen; die niet gedwaald hebben, als de kinderen Israels dwaalden; gelijk als de [andere] Levieten gedwaald hebben.
Daniel 1:10Want de overste der kamerlingen zeide tot Daniel: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs, en ulieder drank verordend heeft; want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, die in gelijkheid met ulieden zijn? Alzo zoudt gij mijn hoofd bij den koning schuldig maken.
Daniel 1:13En men zie voor uw aangezicht onze gedaanten, en de gedaante der jongelingen, die de stukken van de spijs des konings eten; en doe met uw knechten, naar dat gij zien zult.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken