Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
taltal, bv. nw.; TWOT 2513c; Het is gerelateerd aan Akkad. taltallu "aar van de dadel", taltallū "stuifmeel van de aren van de dadel" en mogelijk ook naar Arab. taltala "hij schudde" (E. Klein, p. 705).
1) hapax (Hoogl. 5:11) betekenis enigszins onduidelijk; gekruld, strengen van trossen dadels (P. Broers, p. 401); "dadeltrossen" (NBV), "krullend" (SV, HSV), "golvend" (NBG), "borstelig" (WV95), "wuivende palmen" (GNB96); BDB suggereert dat תַּלְתָּל is afgeleid van de stam תּלל tll "heuvel, hoop" (BDB 1068 s.v. I תּלל; cf. תֵּל H8510), wat gerelateerd is aan het Arabisch tl "heuvel, heuvel, top" (E. W. Lane, Arabic-English Dictionary, 311) en Akkadische tilu "heuvel, heuvel "(AHw 3:1358). HALOT suggereert dat תַּלְתָּל betekent "dadel-aren" en dat het gerelateerd is aan de Akkadische zelfstandig naamwoord taltallu "stuifmeel van dadelpalm" (HALOT 1741 s.v. תַּלְתַּלִּים; E. Klein, p. 705). 2) Mishna Hebreeuws תַּלְתַּלּוּת zn. vrl. (E. Klein, p. 705), תַּלְתָּל taltāl "krullen, sloten" (Talm. Nedarim 9b; Midr. Bamidbar Rabbah 10; Jastrow 1674 s.v. תַּלְתָּל), stapels, heuvels (Midr. Vayikra Rabbah 19) en het wordt gebruikt op dezelfde manier als in Hooglied 5:11 voor de payot (haarlokken, peies).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!