Richteren 9:39 | En Gaal trok uit voor het aangezicht der burgeren van Sichem, en hij streed tegen Abimelech. |
Richteren 9:40 | En Abimelech jaagde hem na, want hij vlood voor zijn aangezicht; en er vielen vele verslagenen tot aan de deur der [stads]poort. |
Richteren 9:41 | Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul verdreef Gaal en zijn broederen, dat zij te Sichem niet mochten wonen. |
Richteren 9:42 | En het geschiedde des anderen daags dat het volk uittrok in het veld, en zij zeiden het Abimelech aan. |
Richteren 9:44 | Want Abimelech en de hopen, die bij hem waren, overvielen hen, en bleven staan aan de deur der stadspoort; en de twee [andere] hopen overvielen allen, die in het veld waren, en sloegen hen. |
Richteren 9:45 | Voorts streed Abimelech tegen de stad dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en hij brak de stad af, en bezaaide haar met zout. |
Richteren 9:47 | En het werd Abimelech aangezegd, dat alle burgeren des torens van Sichem zich verzameld hadden. |
Richteren 9:48 | Zo ging Abimelech op den berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem was; en Abimelech nam een bijl in zijn hand, en hieuw een tak van de bomen, en nam hem op, en legde hem op zijn schouder; en hij zeide tot het volk, dat bij hem was: Wat gij mij hebt zien doen, haast u, doet als ik. |
Richteren 9:49 | Zo hieuw ook al het volk een iegelijk zijn tak af, en zij volgden Abimelech na, en legden ze aan de sterkte, en verbrandden daardoor de sterkte met vuur; dat ook alle lieden des torens van Sichem stierven, omtrent duizend mannen en vrouwen. |
Richteren 9:50 | Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde zich tegen Thebez, en nam haar in. |
Richteren 9:52 | Toen kwam Abimelech tot aan den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan de deur des torens, om dien met vuur te verbranden. |
Richteren 9:53 | Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimelechs hoofd; en zij verpletterde zijn hersenpan. |
Richteren 9:55 | Als nu de mannen van Israel zagen, dat Abimelech dood was, zo gingen zij een iegelijk naar zijn plaats. |
Richteren 9:56 | Alzo deed God wederkeren heet kwaad van Abimelech, dat hij aan zijn vader gedaan had, dodende zijn zeventig broederen. |
Richteren 10:1 | Na Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim. |
1 Kronieken 18:16 | En Zadok, de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa schrijver; |
1 Kronieken 24:3 | David nu verdeelde hen, en Zadok uit de kinderen van Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar, naar hun ambt in hun dienst. |
Psalm 34:1 | [Een psalm] van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. |