Vloekspreuken

Bijbelteksten

Genesis 9:25En hij zeide: Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn broederen!
Richteren 5:23Vloekt Meroz, zegt de Engel des HEEREN, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des HEEREN, tot de hulp des HEEREN, met de helden.
Nehemia 13:2Omdat zij den kinderen Israels niet waren tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen te vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een zegen.
Psalm 69:23Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik.
Psalm 109:17Dewijl hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem.
Psalm 109:18En hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, en dat die ga tot in het binnenste van hem als het water, en als de olie in zijn beenderen.
Psalm 137:9Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.
Psalm 143:12En roei mijn vijanden uit, om Uw goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht.
Maleachi 3:9Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.

Hadderech