1 Kronieken 9:42 | En Achaz gewon Jaera, en Jaera gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; en Zimri gewon Moza; |
2 Kronieken 27:9 | En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats. |
2 Kronieken 28:1 | Achaz was twintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David; |
2 Kronieken 28:16 | Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden. |
2 Kronieken 28:19 | Want de HEERE vernederde Juda, om der wille van Achaz, den koning Israels; want hij had Juda afgetrokken, dat het gans zeer overtrad tegen den HEERE. |
2 Kronieken 28:21 | Want Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten, hetwelk hij den koning van Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. |
2 Kronieken 28:22 | Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij des overtredens tegen den HEERE nog meer; dit was de koning Achaz. |
2 Kronieken 28:24 | En Achaz verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw de vaten van het huis Gods in stukken, en sloot de deuren van het huis des HEEREN toe; daartoe maakte hij zich altaren in alle hoeken te Jeruzalem. |
2 Kronieken 28:27 | En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de graven der koningen van Israel; en zijn zoon Jehizkia werd koning in zijn plaats. |
2 Kronieken 29:19 | Alle gereedschap ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk, door zijn overtreding weggeworpen had, hebben wij bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar des HEEREN. |
Jesaja 1:1 | Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz [en] Hizkia, de koningen van Juda. |
Jesaja 7:1 | Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar. |
Jesaja 7:3 | En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers; |
Jesaja 7:10 | En de HEERE voer voort te spreken tot Achaz, zeggende: |
Jesaja 7:12 | Doch Achaz zeide: Ik zal het niet eisen, en ik zal den HEERE niet verzoeken. |
Jesaja 14:28 | In het jaar, toen de koning Achaz stierf, geschiedde deze last. |
Jesaja 38:8 | Zie, Ik zal de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' [zonnewijzer] nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd, in de graden, die zij nederwaarts gegaan was. |
Hosea 1:1 | Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel. |
Micha 1:1 | Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz [en] Jehizkia, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaria en Jeruzalem. |
Mattheus 1:9 | En Ozias gewon Joatham, en Joatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekias; |