Tong (lichaamsdeel)

Bijbelteksten

Exodus 4:10Toen zeide Mozes tot de HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.
Exodus 11:7Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.
Jozua 10:21Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger, bij Makkeda, in vrede; niemand had zijn tong tegen de kinderen Israels geroerd.
Jozua 15:2Zodat hun landpale, tegen het zuiden, het uiterste van de Zoutzee was, van de tong af, die tegen het zuiden ziet;
Richteren 7:5En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de HEERE tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water zal lekken, gelijk als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieen zal bukken om te drinken.
2 Samuel 23:2De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest.
Job 5:21Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt.
Job 6:30Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?
Job 15:5Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
Job 20:12Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,
Job 20:16Het vergif der adderen zal hij zuigen; de tong der slang zal hem doden.
Job 27:4Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!
Job 29:10De stem der vorsten verstak zich, en hun tong kleefde aan hun gehemelte.
Job 33:2Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.
Job 40:20Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, [dat] gij laat nederzinken?
Psalm 5:10Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
Psalm 10:7Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.
Psalm 12:4De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong.
Psalm 12:5Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
Psalm 15:3Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste;

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel