1 Kronieken 3:21 | De kinderen van Hananja nu waren Pelatja en Jesaja. De kinderen van Refaja, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechanja. |
1 Kronieken 25:3 | Aangaande Jeduthun: de kinderen van Jeduthun waren Gedalja, en Zeri, en Jesaja, Hasabja en Mattithja, zes; aan de handen van hun vader Jeduthun, op harpen profeterende met den HEERE te danken en te loven. |
1 Kronieken 25:15 | Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 26:25 | Maar zijn broeders van Eliezer waren [dezen]: Rehabja was zijn zoon, en Jesaja zijn zoon, en Joram zijn zoon, en Zichri zijn zoon, en Selomith zijn zoon. |
Ezra 8:7 | En van de kinderen van Elam, Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen. |
Ezra 8:19 | En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, [met] zijn broederen, en hun zonen, twintig; |
Nehemia 11:7 | En dit zijn de kinderen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Joed, den zoon van Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon van Maaseja, den zoon van Ithiel, den zoon van Jesaja; |