Ezra 8:7 | En van de kinderen van Elam, Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen. |
Ezra 8:19 | En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, [met] zijn broederen, en hun zonen, twintig; |
Nehemia 11:7 | En dit zijn de kinderen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Joed, den zoon van Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon van Maaseja, den zoon van Ithiel, den zoon van Jesaja; |
Jesaja 1:1 | Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz [en] Hizkia, de koningen van Juda. |
Jesaja 2:1 | Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem. |
Jesaja 7:3 | En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers; |
Jesaja 13:1 | De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft. |
Jesaja 20:2 | Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. |
Jesaja 20:3 | Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, [tot] een teken en wonder over Egypte en over Morenland; |
Jesaja 37:2 | Daarna zond hij Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den schrijver, en de oudsten der priesteren, met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; |
Jesaja 37:5 | En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. |
Jesaja 37:6 | En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars des konings van Assyrie gelasterd hebben. |
Jesaja 37:21 | Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, om te zeggen: Alzo zegt de HEERE, de God Israels: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrie, [heb Ik gehoord]. |
Jesaja 38:1 | In die dagen werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij zult sterven, en niet leven. |
Jesaja 38:4 | Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja, zeggende: |
Jesaja 38:21 | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, en tot een pleister op het gezwel maken, en hij zal genezen. |
Jesaja 39:3 | Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande tot mij gekomen, uit Babel. |
Jesaja 39:5 | Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor het woord des HEEREN der heirscharen. |
Jesaja 39:8 | Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Doch het zij vrede en waarheid in mijn dagen! |
Mattheus 1:22 | En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden, hetgeen van den Heere gesproken is, door den profeet, zeggende: |