S. Ph. De Vries , joodse riten en symbolen, , [2008], 49-50, En overeenkomstig haar interpretatie is het zo geworden, dat het hele hierboven vertaalde stukje (vs 4-9) en de andere pericope uit hoofdstuk XI van vrs 13 tot en met 20, op perkament wordt geschreven. Natuurlijk in het Hebreeuws. De bepalingen omtrent het perkament en de wijze van het schrijven komen ongeveer overeen met die, welke op een heilige Wetsrol betrekking hebben. ... Dit aldus beschreven stukje perkament wordt nu opgerold of losjes opgevouwen van achteren naar voren, dat is hier van links naar rechts. Want Hebreeuws wordt van rechts naar links geschreven en gelezen. Zodat men, als men het documentje ontrolt, direct het begin onder ogen krijgt. Zo opgerold of opgevouwen, wordt het in een busje of kokertje gedaan. Gewoonlijk heeft dit omhulsel een opening, een luikje, waardoorheen de rugzijde van het perkament zichtbaar is. Op die rugzijde staat het woord 'Sjaddai' hetgeen Almachtige betekent. En het perkamentje wordt zodanig in het busje gedaan, dat dit woord Almachtige, door het luikje heen, naar buiten kijkt. Bovendien worden aan de bovenrand van het perkament enige letters geschreven. Daaraan kan men, ook bij het opgevouwen of het opgerolde stuk herkennen, wat boven- en wat onderkant is. En dit voorkomt, dat de mezoezah onderste boven in het kokertje wordt gedaan. Die letters, die hiervoor gebezigd worden, zijn de volgletters van die, waaruit de drie bedoelde woorden bestaan. Waar dus aan de binnenzijde een aleph staat, bevindt zich op de buitenkant een beth. En zo verder. Het is niet nodig in deze letters en hun verbindingen mystische bedoelingen te zoeken.