S. Ph. De Vries , joodse riten en symbolen, , [2008], 77, Het joodse Nieuwjaar valt niet op de eerste dag van de eerste maand van de joodse kalender. Dit klinkt vrij ongerijmd. Het is echter een heel eenvoudige kwestie, gevolg van een overoude verandering in de kalenderindeling. ... Het gewone jaar heeft twaalf maanden, het schrikkeljaar dertien. Elke maand begint met de nieuwe maan. De eerste maand is die waarin bij volle maan - de 15de - het Pesach (Paas) feest valt, naar het voorschrift in II Moz. 12,2: 'Deze maand zij u het hoofd der maanden, de eerste zal zij u zijn van de maanden deze jaars.' De uittocht uit Egypte heeft dus, volgens deze bijbelplaats, aanleiding gegeven tot een verandering in de volgorde der maanden. De maand, waarin Israels volkswording plaats vond, zou voortaan al eerste geteld worden. Zij was dit vroeger niet. Toen was de eerste maand - zo nemen we aan en gewis met heel veel recht - die maand, welke thans de zevende is. Zij heet Tisjrie, een naam, die evinmin als de namen der andere maanden, Hebreeuws is maar die wel allemaal uit Babylonie zullen stammen. Tisjrie dus was oorspronkelijk - maar dan zonder deze naam - de eerste maand. Zij werd de zevende toen de maand van de uittocht de eerste werd. Het geval is dan te vergelijken met hetgeen aan de vier laatste maanden van het burgelijk jaar, van september to en met december, is overkomen.. Hun namen zegen 7e, 8e, 9e en 10e, terwijl zij de 9e, 10e, 11e en 12e zijn. Eens stonden zij inderdaad in de rij, zoals hun namen aangeven. Toen door een andere kalenderindeling hun plaats veranderde, bleef toch hun naam behouden. Zo valt het joodse Nieuwjaar op de eerste Tisjrie, dat is de eerste dag van de zevende maand.