Hooglied 7:6 | Hoe schoon zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten! |
Hooglied 8:4 | Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het [dezelve] lust! |
Hooglied 8:8 | Wij hebben een kleine zuster, die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen in dien dag, als men van haar spreken zal? |
Jesaja 1:5 | Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. |
Jesaja 1:11 | Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette [beesten], en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. |
Jesaja 2:22 | Laat gijlieden [dan] af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten? |
Jesaja 3:15 | Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, en de aangezichten der ellendigen vermaalt? spreekt de Heere, HEERE der heirscharen. |
Jesaja 5:4 | Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij [goede] druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? |
Jesaja 10:3 | Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, en der verwoesting, [die] van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid laten? |
Jesaja 14:32 | Wat zal men dan antwoorden den boden des volks? Dat de HEERE Sion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin hebben zouden. |
Jesaja 19:12 | Waar zijn nu uw wijzen? Dat zij u nu te kennen geven of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte. |
Jesaja 21:11 | De last van Duma. Men roept tot mij uit Seir: Wachter! wat is er van den nacht? Wachter! wat is er van den nacht? |
Jesaja 22:1 | De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt? |
Jesaja 22:16 | Wat hebt gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u hier een graf uitgehouwen hebt [als] die zijn graf in de hoogte uithouwt, die een woning voor zich op een rotssteen laat aftekenen? |
Jesaja 36:4 | En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkia: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrie: Wat vertrouwen is dit, waarmede gij vertrouwt; |
Jesaja 38:15 | Wat zal ik spreken? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzo heeft Hij het gedaan; ik zal [nu] al zoetjes voorttreden al mijn jaren, vanwege de bitterheid mijner ziel. |
Jesaja 38:22 | En Hizkia had gezegd: Welk zal het teken zijn, dat ik ten huize des HEEREN zal opgaan? |
Jesaja 39:3 | Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande tot mij gekomen, uit Babel. |
Jesaja 39:4 | En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb. |
Jesaja 40:6 | Een stem zegt: Roept! En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. |