Handelingen 27:6 | En de hoofdman, aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandrie, dat naar Italie voer, deed ons in hetzelve overgaan. |
Handelingen 27:15 | En als het schip daarmede weggerukt werd, en niet kon tegen den wind opzeilen, gaven wij het op, en dreven heen. |
Handelingen 27:22 | Doch alsnu vermaan ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van [iemands] leven onder u, maar alleen van het schip. |
Handelingen 27:29 | En vrezende, dat zij ergens op harde plaatsen vervallen mochten, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, en wensten, dat het dag werd. |
Handelingen 27:30 | Maar als de scheepslieden zochten uit het schip te vlieden, en de boot nederlieten in de zee, onder den schijn, alsof zij uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen, |
Handelingen 27:37 | Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen. |
Handelingen 27:38 | En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee. |
Handelingen 27:41 | Maar vervallende op een plaats, die de zee aan beide zijden had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip, vastzittende, bleef onbewegelijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren. |
Handelingen 27:44 | En de anderen, sommigen op planken, en sommigen op enige [stukken] van het schip. En alzo is het geschied, dat zij allen behouden aan het land gekomen zijn. |
Jakobus 3:4 | Ziet ook de schepen, hoewel zij zo groot zijn, en van harde winden gedreven, zij worden omgewend van een zeer klein roer, waarhenen ook de begeerte des stuurders wil. |
Openbaring 8:9 | En het derde [deel] der schepselen in de zee, die leven hadden, is gestorven; en het derde [deel] der schepen is vergaan. |
Openbaring 18:17 | En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen, stonden van verre; |
Openbaring 18:19 | En zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in een ure verwoest geworden. |