2 Koningen 21:20 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. |
2 Koningen 23:32 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vaderen gedaan hadden. |
2 Koningen 23:37 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vaders gedaan hadden. |
2 Koningen 24:9 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. |
2 Koningen 24:19 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had. |
2 Kronieken 21:6 | En hij wandelde in den weg der koningen van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. |
2 Kronieken 22:4 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na den dood zijns vaders, hem ten verderve. |
2 Kronieken 33:2 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. |
2 Kronieken 33:22 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vader Manasse gedaan had; want Amon offerde al den gesneden beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze. |
2 Kronieken 36:5 | Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. |
2 Kronieken 36:9 | Acht jaren was Jojachin oud, als hij koning werd, en regeerde drie maanden en tien dagen te Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. |
2 Kronieken 36:12 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van den profeet Jeremia, [sprekende] uit den mond des HEEREN. |
Jeremia 52:2 | En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had. |
Mattheus 20:25 | En als Jezus hen tot Zich geroepen had, zeide Hij: Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. |
Markus 10:42 | Maar Jezus, hen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Gij weet, dat degenen, die geacht worden oversten te zijn der volken, heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over hen. |
Lukas 22:25 | En Hij zeide tot hen: De koningen der volken heersen over hen; en die macht over hen hebben, worden weldadige [heren] genaamd. |