Spreuken 12:1 | Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig. |
Spreuken 13:1 | Een wijs zoon [hoort] de tucht des vaders; maar een spotter hoort de bestraffing niet. |
Spreuken 13:18 | Armoede en schande is desgenen, die de tucht verwerpt; maar die de bestraffing waarneemt; zal geeerd worden. |
Spreuken 13:24 | Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg [met] tuchtiging. |
Spreuken 15:5 | Een dwaas zal de tucht zijns vaders versmaden; maar die de bestraffing waarneemt, zal kloekzinniglijk handelen. |
Spreuken 15:10 | De tucht is onaangenaam voor dengene die het pad verlaat; [en] die de bestraffing haat, zal sterven. |
Spreuken 15:32 | Die de tucht verwerpt, die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt verstand. |
Spreuken 15:33 | De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid; en de nederigheid [gaat] voor de eer. |
Spreuken 16:22 | Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid. |
Spreuken 19:18 | Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden. |
Spreuken 19:20 | Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt. |
Spreuken 19:27 | Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap. |
Spreuken 22:15 | De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. |
Spreuken 23:12 | Begeef uw hart tot de tucht, en uw oren tot de redenen der wetenschap. |
Spreuken 23:13 | Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven. |
Spreuken 23:23 | Koop de waarheid, en verkoop ze niet, [mitsgaders] wijsheid, en tucht, en verstand. |
Spreuken 29:17 | Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. |
Spreuken 29:19 | Een knecht zal door de woorden niet getuchtigd worden; hoewel hij [u] verstaat, nochtans zal hij niet antwoorden. |
Jesaja 26:16 | HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben [hun] stil gebed uitgestort, als Uw tuchtiging over hen was. |
Jeremia 2:30 | Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen; zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdorven leeuw. |