Abraham

Bijbelteksten

Genesis 21:3En Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren was, dien hem Sara gebaard had, Izak.
Genesis 21:4En Abraham besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem God geboden had.
Genesis 21:5En Abraham was honderd jaren oud, als hem Izak zijn zoon geboren werd.
Genesis 21:7Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.
Genesis 21:8En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd.
Genesis 21:9En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
Genesis 21:10En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven.
Genesis 21:11En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon.
Genesis 21:12Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden.
Genesis 21:14Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook [gaf hij haar] het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
Genesis 21:22Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles, wat gij doet.
Genesis 21:24En Abraham zeide: Ik zal zweren.
Genesis 21:25En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, dien Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
Genesis 21:27En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond.
Genesis 21:28Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.
Genesis 21:29Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt?
Genesis 21:34En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen.
Genesis 22:1En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
Genesis 22:3Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die hem God gezegd had.
Genesis 22:4Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.

KlussenKlussen