G846 αὐτός
hij zelf, zij zelf, hetzelf, hij, zij, het, dezelfde

Bijbelteksten

Openbaring 12:3En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.
Openbaring 12:4En zijn staart trok het derde [deel] der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben.
Openbaring 12:5En zij baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.
Openbaring 12:6En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, [haar] van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen.
Openbaring 12:7En er werd krijg in den hemel: Michael en zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde [ook] en zijn engelen.
Openbaring 12:8En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel.
Openbaring 12:9En de grote draak is geworpen, [namelijk] de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, [zeg ik], geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen.
Openbaring 12:10En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht is nedergeworpen.
Openbaring 12:11En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe.
Openbaring 12:12Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee dengenen, die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn, wetende, dat hij een kleinen tijd heeft.
Openbaring 12:14En der vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halven tijd, buiten het gezicht der slang.
Openbaring 12:15En de slang wierp uit haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou doen wegvoeren.
Openbaring 12:16En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier, welke de draak uit zijn mond had geworpen.
Openbaring 12:17En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
Openbaring 13:1En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van [gods]lastering.
Openbaring 13:2En het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers [voeten], en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht, en zijn troon, en grote macht.
Openbaring 13:3En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood gewond, en zijn dodelijke wonde werd genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest.
Openbaring 13:4En zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve?
Openbaring 13:5En hetzelve werd een mond gegeven, om grote dingen en [gods]lasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven, om [zulks] te doen, twee en veertig maanden.
Openbaring 13:6En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech