Mattheus 22:33 | En de scharen, [dit] horende, werden verslagen over Zijn leer. |
Mattheus 22:34 | En de Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij de Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd. |
Mattheus 23:20 | Daarom wie zweert bij het altaar, die zweert bij hetzelve, en bij al wat daarop is. |
Mattheus 23:21 | En wie zweert bij den tempel, die zweert bij denzelven, en bij Dien, Die daarin woont. |
Mattheus 23:22 | En wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods, en bij Dien, Die daarop zit. |
Mattheus 23:31 | Aldus getuigt gij [tegen] uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben. |
Mattheus 24:13 | Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. |
Mattheus 26:23 | En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. |
Mattheus 26:26 | En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. |
Mattheus 26:27 | En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun [dien], zeggende: Drinkt allen daaruit; |
Mattheus 26:30 | En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. |
Mattheus 26:51 | En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af. |
Mattheus 26:57 | Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas, den hogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. |
Mattheus 26:68 | En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus! wie is het, die U geslagen heeft? |
Mattheus 27:2 | En Hem gebonden hebbende, leidden zij [Hem] weg, en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder. |
Mattheus 27:5 | En als hij de zilveren [penningen] in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde [zichzelven]. |
Mattheus 27:26 | Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. |
Mattheus 27:28 | En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om; |
Mattheus 27:29 | En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten [die] op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter[hand]; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! |
Mattheus 27:30 | En op Hem gespogen hebbende, namen zij de rietstok en sloegen op Zijn hoofd. |