H1696 דָבַר
zeggen, toezeggen, aanspreken, spreken, uitspreken, leugensprekers
Leviticus 7:23 | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Geen vet van een os, of schaap, of geit, zult gij eten. |
Leviticus 7:28 | Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
Leviticus 7:29 | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wie zijn dankoffer den HEERE offert, zal zijn offerande van zijn dankoffer den HEERE toebrengen. |
Leviticus 8:1 | Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
Leviticus 9:3 | Daarna spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Neemt een geitenbok ten zondoffer, en een kalf, en een lam, eenjarig, volkomen, ten brandoffer; |
Leviticus 10:3 | En Mozes zeide tot Aaron: Dat is het, wat de HEERE gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aaron zweeg stil. |
Leviticus 10:5 | Toen traden zij toe, en droegen hen, in hun rokken, tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had. |
Leviticus 10:8 | En de HEERE sprak tot Aaron, zeggende: |
Leviticus 10:11 | En om den kinderen Israels te leren al de inzettingen, die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft. |
Leviticus 10:12 | En Mozes sprak tot Aaron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer, dat van de vuurofferen des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. |
Leviticus 10:19 | Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen des HEEREN? |
Leviticus 11:1 | En de HEERE sprak tot Mozes, en tot Aaron, zeggende tot hen: |
Leviticus 11:2 | Spreekt tot de kinderen Israels, zeggende: Dit is het gedierte, dat gij eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn. |
Leviticus 12:1 | Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
Leviticus 12:2 | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn. |
Leviticus 13:1 | Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, zeggende: |
Leviticus 14:1 | Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
Leviticus 14:33 | Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, zeggende: |
Leviticus 15:1 | Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, zeggende: |
Leviticus 15:2 | Spreekt tot de kinderen Israëls, en zegt tot hen: Een ieder man, als hij vloeiende zal zijn uit zijn vlees, zal om zijn vloed onrein zijn. |