Richteren 15:20 | En hij richtte Israel, in de dagen der Filistijnen, twintig jaren. |
Richteren 16:31 | Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten [hem] opwaarts, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israel gericht twintig jaren. |
Ruth 1:1 | In de dagen, als de richters richtten, zo geschiedde het, dat er honger in het land was; daarom toog een man van Bethlehem-juda, om als vreemdeling te verkeren in de velden Moabs, hij, en zijn huisvrouw, en zijn twee zonen. |
1 Samuel 3:13 | Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheids wil, die hij geweten heeft; want [als] zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens zuur aangezien. |
1 Samuel 4:18 | En het geschiedde, als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek, en stierf; want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israel veertig jaren. |
1 Samuel 7:6 | En zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo richtte Samuel de kinderen Israels te Mizpa. |
1 Samuel 7:15 | Samuel nu richtte Israel al de dagen zijns levens. |
1 Samuel 7:16 | En hij toog van jaar tot jaar, en ging rondom naar Beth-el, en Gilgal, en Mizpa; en hij richtte Israel in al die plaatsen. |
1 Samuel 7:17 | Doch hij keerde weder naar Rama; want daar was zijn huis, en daar richtte hij Israel; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar. |
1 Samuel 8:1 | Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israel. |
1 Samuel 8:2 | De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba. |
1 Samuel 8:5 | En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken [hebben]. |
1 Samuel 8:6 | Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad den HEERE aan. |
1 Samuel 8:20 | En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren. |
1 Samuel 12:7 | En nu, stelt u [hier], dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over al de gerechtigheden des HEEREN, die Hij aan u en aan uw vaderen gedaan heeft. |
1 Samuel 24:13 | De HEERE zal richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn. |
1 Samuel 24:16 | Doch de HEERE zal zijn tot Rechter, en richten tussen mij en tussen u, en zien daarin, en twisten mijn twist, en richten mij van uw hand. |
2 Samuel 7:11 | En van dien dag af, dat Ik geboden heb richters te wezen over Mijn volk Israel. Doch u heb Ik rust gegeven van al uw vijanden. Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. |
2 Samuel 15:4 | Voorts zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde in het land! Dat alle man tot mij kwame, die een geschil of rechtzaak heeft, dat ik hem recht sprake. |
2 Samuel 18:19 | Toen zeide Ahimaaz, Zadoks zoon: Laat mij toch heenlopen, en den koning boodschappen, dat de HEERE hem recht gedaan heeft van de hand zijner vijanden. |