G5101 τίς
wie, welke, wat

Bijbelteksten

Markus 5:30En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt?
Markus 5:31En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt?
Markus 5:35Terwijl Hij nog sprak, kwamen [enigen] van [het huis] des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk?
Markus 5:39En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte, en [wat] weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt.
Markus 6:2En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen, die [Hem] hoorden, ontzetten zich, zeggende: Van waar [komen] Dezen deze dingen, en wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden?
Markus 6:24En zij, uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper.
Markus 6:36Laat ze van U, opdat zij heengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet, wat zij eten zullen.
Markus 7:5Daarna vraagden Hem de Farizeen en de Schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen?
Markus 8:1In dezelfde dagen, als er een geheel grote schare was, en zij niets hadden wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich, en zeide tot hen:
Markus 8:2Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare; want zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet, wat zij eten zouden.
Markus 8:12En Hij, zwaarlijk zuchtende in Zijn geest, zeide: Wat begeert dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg u: Zo aan dit geslacht een teken gegeven zal worden!
Markus 8:17En Jezus, [dat] bekennende, zeide tot hen: Wat overlegt gij, dat gij geen broden hebt? Bemerkt gij nog niet, en verstaat gij niet, hebt gij nog uw verharde hart?
Markus 8:27En Jezus ging uit en Zijn discipelen naar de vlekken van Cesarea Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?
Markus 8:29En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Gij zijt de Christus.
Markus 8:36Want wat zou het den mens baten zo hij de gehele wereld won, en zijner ziele schade leed?
Markus 8:37Of wat zal een mens geven, tot lossing van zijn ziel?
Markus 9:6Want hij wist niet, wat hij zeide; want zij waren zeer bevreesd.
Markus 9:10En zij behielden dit woord bij zichzelven, vragende onder elkander, wat het was, uit de doden opstaan.
Markus 9:16En Hij vraagde den Schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen?
Markus 9:33En Hij kwam te Kapernaum, en in het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel